Monachisme (afgeleid van μοναχός), monnikendom,
vorm van ascese die streeft naar geestelijke volmaaktheid
door een teruggetrokken leven. Voor de
geschiedenis zie s.vv. cenobitisme en kluizenaar.
Vooral in de eerste tijden van het m. (3e en 4e eeuw)
werd door afzonderlijk levende monniken (anachoreten
of kluizenaars) dikwijls een zeer strenge
ascese beoefend; in de kloosters kreeg het m. een
mildere vorm, die beter voor iedereen geschikt was.
Zijn er in de antieke wereld (bv. in het neoplatonisme,
stoïcisme, cynisme en pythagoreïsme) zekere
parallellen met het m. aanwijsbaar, in de motivering
zijn er duidelijke verschillen; in het bijzonder de
evangelische raden van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid,
die in het NT als middel tot volmaaktheid
genoemd worden, vormen de motieven
waarop de monniken zich beroepen.
Lit. Cenobitisme. H. Dörries, Die Bibel im ältesten Mönchtum
(ThLZ 72, 1947, 215-222). D. Amand, L'ascèse de saint
Basile (Maredsous 1949). O. Chadwick, John Cassian. A
Study in Primitive Monasticism (Cambridge 1950). E. E.
Malone, The Monk and the Martyr (Washington 1950). A.
Zumkeller, Das Mönchtum des hl. Augustinus (Würzburg
1950). A. Adam, Grundbegriffe des Mönchtums in sprachlicher
Sicht (ZKG 65, 1953-1954, 209-239). U. Ranke-Heinemann,
Die Motive für die Entstehung des Mönchtums nach
dem Selbstverständnis der ersten Mönche (München 1954).
Antonius Magnus Eremita (Studia Anselmiana 38, 1956, 148-200).
H.-O. Weber, Die Stellung des Johannes Cassianus zur
ausserpachomianischen Mönchstradition (Münster 1961). A.
J. Festugière, Les moines d'Orient 1-4 (Paris 1961-1965; franse
vertaling en commentaar van een aantal belangrijke teksten).
S.Frank, Ἀγγελικὸς βίος (Münster 1964). [Bartelink]