Hiërodoulen (ἱερόδουλοι, ἱεροὶ δοῦλοι) waren soms mannelijke, maar vooral
vrouwelijke personen, die zich reeds in de Isis- en
Istar-heiligdommen van Egypte en Mesopotamië
(vgl. Herod. 1,199; Bar 6,42) en vooral in de Astarteheiligdommen
van Kanaän leenden voor de z.g. cultus-
of tempelprostitutie, waarbij knapen in ruil voor
hun diensten aalmoezen voor de godin inzamelden
en meisjes langs de weg (Gn 38,21v; Jr 3,2) of in de
heiligdommen (Hos 4,14) geld ('hoeren'- of 'honden'-loon)
ontvingen en aan het heiligdom afdroegen (Dt
23,18v; Hos 9,1; Mich 1,7). In het babylonisch-assyrische
(niet in het israelitische) recht was de positie
van de vrouwelijke h. (qadistu = de 'cultisch reine',
oorspronkelijk een benaming van de godin Istar zelf)
erkend en uitvoerig geregeld (CH § 178-184 of
Leg.Assyr. § 41 r. 61-65). Onder kanaänitische invloed
drong dit misbruik ook in de israelitische cultus
door.
Lit. H. Lesêtre (DE 5, 765-773). F. Hauck/W. Schulz (ThW
6, 579-595). J. P. Asmussen, Bemerkungen zur sakralen Prostitution
im A.T. (Stud. Theol. 11, 1957, 167-192). [v. d. Born]