Hamath (hebr. hāmāt) in Am 6,2 het grote H., oude
en belangrijke stad aan de Orontes in Syrië, tijdens
Antiochus IV Epiphanes Epiphania genoemd, nu hamā.
In de stereotiepe uitdrukking (volgens de masoretische
overlevering) 'daar waar de weg naar H. voert'
betekent H. de noordgrens van Kanaän (Nm 13,21;
34,8; 1Kg8,65; 2Kg 14,25; Am 6,14 enz.; vgl. 1M
12,25: Amat). H. heeft een lange geschiedenis gehad,
die door de opgravers over twaalf lagen verdeeld
wordt, nl. van niveau A (arabische tijd) tot M (neolithisch).
Voor de bijbel belangrijk is niveau F, dat
omstreeks 1200 vC begint (ijzer, dodenverbranding,
urnen, hethitisch hiërogliefenschrift) en tussen 950
en 900 eindigt. Niveau E begint omstreeks 800 en
duurt tot de assyrische tijd; het is het bloeitijdperk
van de stad (arameese tijdperk; wijsteen van koning
Zkr; grote gebouwen, ivoorplaketten, graffiti in oudarameese
taal en schrift; phenicische en arameese
eigennamen). Daarna geraakte H. in assyrische handen
(2Kg 18,34; Is 10,9; Am 6,2; Zach 9,2). Inwoners
van H. werden door de Assyriërs als kolonisten
in Samaria gevestigd (2Kg 17,24), alwaar zij een
godin Asima vereerden (17 ,30). Het schijnt dat ook
Israelieten naar H. gedeporteerd werden (Is 11,11).
De volgende niveau's zijn zeer geschonden.
Op de Peutinger kaart (foto rechts: midden) wordt Epifania vermeld.
Lit. Abel 2, 341v. Simons blz. 560. M. Noth, Das Reich vom
Hamath als Grenznachbar des Reiches Israel (PJb 33, 1937,
36-51). H. Ingholt, Rapport préliminaire sur sept campagnes
de fouilles à Hama en Syrie (Kopenhagen 1940). Hama.
Fouilles et recherches de la Fondation Carlsberg 1931-1938
ed. E. Fugmann (ib. 1958).
[v. d. Born]