Takht-i Suleiman, complex vuurheiligdommen uit
de sassanidische periode in het noordwesten van
Iran, gelegen 150 km ten zuidoosten van het Urmiameer
en gebouwd op een natuurlijke hoogte, die
gevormd is door sedimentatie vanuit een mineraalrijk
meer in het centrum van het complex. De gebouwen
waarvan de ruïnes thans nog zichtbaar zijn,
zijn in twee fasen in de tijd van de
Sassaniden tot
stand gekomen. De eerste fase wordt vertegenwoordigd
door tichelconstructies uit het begin van de 5e
eeuw. De grootscheepse herbouw in baksteen, voornamelijk
op het grondplan van de oudere periode,
dateert uit het einde van de 6e en het begin van de
7e eeuw, toen het zoroastrisme als staatsgodsdienst
werd hersteld door Chosroës I (531-579), nadat de
mazdakitische revolten waren onderdrukt.
In de mongoolse periode (13e eeuw) werden de bouwwerken in schitterende staat hersteld om als woning te dienen. Na de verwoestingen door waarschijnlijk de Timoeriden werd de plaats definitief verlaten. Bij de opgravingen van het Duitse Archeologische Instituut (1959-1979) zijn onder de sassanidische bouwwerken bewoningsniveaus uit de achemenidische en uit de laatparthische periode aangetroffen.
Door de vondst van een groot aantal klei-bullae, waarop priesters worden aangeduid als magupat van het huis van Atur Gušnasp, kon het complex geïdentificeerd worden als het officiële heiligdom voor het sassanidische rijksvuur Atur Gušnasp (= vuur van de hengst), dat door iedere vorst bezocht werd na zijn kroning. In de oudheid heette de plaats Sjiz; de moderne benaming (betekenis 'troon van Salomon') is veel later ontstaan.
Het complex wordt omsloten door een ovale ringmuur,
die in de tweede bouwfase versterkt is door
een muur van zorgvuldig gekapte steen, welke op
regelmatige afstanden met uitspringende bastions
verzwaard is. Door de noordelijke toegangspoort
kwam men in een vierkante tempelomheining. Het
voornaamste heiligdom ligt in de noord-zuid-as van
het complex, die over het centrum van het meer
loopt. Via een voorhof en een iwan bereikten de
pelgrims de vierkante hal met koepelgewelf waarin
het heilige vuur werd vereerd. Het is onzeker of het
Atur Gušnasp zelf permanent hier stond opgesteld
of dat het in een aangrenzende kruisvormige ruimte
met koepelgewelf werd bewaard. Ten oosten van
dit heiligdom gelegen vertrekken dienden als voorraad-
en schatkamers. Ten westen van de voornaamste
vuurtempel ligt, eveneens binnen de vierkante
omheining, een complex dat, hoewel afwijkend van
architectuur, toch waarschijnlijk ook als een vuurtempel
gezien moet worden. Een grote iwan met
bijbehorende vertrekken diende als accommodatie
en residentie voor pelgrimerende koningen.
Doordat de plaats nooit verwoest is, is er uitgebreid
geplunderd, zodat de opgravingen relatief weinig
vondsten hebben opgeleverd.
Lit. J. Duchesne-Guillemin, La religion de l'Iran ancien (Paris
1962). R. Göbl, Die Tonbullen von Tacht-e Suleiman (Berlin 1976).
R. Naumann, Die Ruinen von Tacht-e Suleiman und Zendan-e Suleiman
und Umgebung (Führer zu archäologischen Plätzen in Iran
2, Berlin 1977).
Opgravingsverslagen in Iran 5-17 (1967-1979); AA 1961, 60v; 1962,
670-686; 1964, 8-27, 58-78; 1965, 620-298, 716-788; 1967, 573-585;
1975, 109-204.
[Sancisi-Weerdenburg]