Apollinaris (Ἀπολλινάριος), naam van meerdere personen:
(1) Apollinaris van Hierapolis
(in Klein-Phrygië), apologeet
uit de tijd van Marcus Aurelius. Verschillende mededelingen
over hem danken wij aan Eusebius (Historia
ecclesiastica 4,26,1; 4,27; 5,16; 5,19). Hij
schreef een apologie die (waarschijnlijk in 172) aan
de keizer werd aangeboden. Verder was A. de auteur
van 'Tegen de heidenen', 'Over de waarheid', 'Over
het paasfeest' en van een werk tegen de montanisten
en joden. Slechts enkele fragmenten zijn bewaard.
Lit. J. C. von Otto, Corpus Apologetarum Christianorum 9
(Jena 1872) 479-495. MPG 5, 1286-1302. Quasten 1, 228v.
(2) Apollinaris van Laodicea (ca. 310-390). A. werd geboren in Laodicea in Syrië als zoon van een presbyter. In 361 werd hij bisschop van Laodicea. Hij was bevriend met Athanasius en bestreed het arianisme, maar verviel zelf in een christologische dwaling, die naar hem het apollinarisme genoemd wordt. Hij leerde dat Christus wel een menselijk lichaam en een menselijke ziel aangenomen had, maar niet een menselijke geest (νοῦς). Deze was vervangen door de goddelijke logos. Christus bezat dus wel een volledige godheid, maar geen volledige mensheid. A. nam één natuur van Christus aan, natuur met persoon gelijkstellend. Deze dwaling werd veroordeeld door de synode van Alexandrië (362), paus Damasus (377 en 382) en het concilie van Constantinopel (381).
A., die retorisch goed geschoold en veelzijdig was, volgde de exegetische richting van de antiocheense school. Verschillende van zijn geschriften zijn onder de naam van anderen bewaard gebleven: dogmatische verhandelingen onder de naam van Gregorius Thaumaturgus en Pseudo-Athanasius. Uit Gregorius van Nyssa's Antirrheticus kan men het geschrift Apodeixis grotendeels reconstrueren. Enkele resten slechts zijn bewaard gebleven van de apologetische en polemische geschriften. Fragmenten van een commentaar op de Romeinenbrief zijn uit catenen teruggewonnen (vgl. K. Staab, Pauluskommentare aus der griechischen Kirche, 1933, 5782), andere fragmenten vindt men in florilegia. Ook zijn enige geschriften in syrische vertaling overgeleverd.
De poëtische werken van A. zijn ontstaan
uit zijn streven om de christelijke jeugd OTische
thema's te bieden in klassieke stijl (zie Socrates,
Historia ecclesiastica 5,18; naar het voorbeeld van
Homerus, Pindarus, Euripides en Menander). Dit
streven heeft weinig succes gehad. Bewaard is slechts
een psalmparafrase in hexameters.
Lit. G. Flemming/H. Lietzmann, Apollinaristische Schriften
(Göttinger Abh., Philol.-hist. Kl., N. F. 7, 4; Berlin 1904).
G. Gentz (RAC 1, 520-522). - Bardenhewer 2, 331; 3, 285-291.
Quasten 3, 377-383. G. Voisin, L'Apollinarisme (Leuven
1901). H. Lietzmann, Apollinaris von Laodicea und seine
Schule 1 (Tübingen 1904). A. Ludwich, Apollinarii metaphrasis
psalmorum (Leipzig 1912). J. Golega, Verfasser und Zeit
der Psalmenparaphrase des A. (bestrijdt de echtheid van de
psalmparafrase). G. L. Prestige, St. Basil the Great and
Apollinaris (London 1956).
[Bartelink]