(I) Arius (ca. 250-336) was afkomstig uit de school van Lucianus van Antiochië. Onder Petrus van Alexandrië (gest. 311) behoorde hij tot de meletianen. In 318 werd hij op grond van zijn leerstellingen door de 'synode van de 100' veroordeeld, maar vond medestanders, o.a. Eusebius van Nicomedië.
Interventie van keizer Constantijn om de moeilijkheden op te lossen mislukte. In 325 werden A. en zijn aanhangers (die de voorgelegde geloofsformule, waarin werd uitgesproken dat de Zoon Gods in wezen gelijk is aan de Vader [homoousios] niet aanvaardden) door het concilie van Nicea geëxcommuniceerd. A. werd naar Illyrium verbannen.
In 332 trok keizer Constantijn zich van hem terug. De tendentieuze synode van Tyrus sprak zich in 335 voor A. uit, maar A. stierf korte tijd later in Constantinopel. Van zijn geschrift Thalia (Gastmaal) zijn fragmenten bewaard. Waarschijnlijk was hier proza en poëzie gemengd (de fragmenten wijzen in die richting; Athanasius, Epistula de synodo 15, spreekt echter over de versmaat van Sotades). De door Philostorgius vermelde matrozen-, molenaars- en reizigersliedjes (Historia ecclesiastica 2,2) duiden mogelijkerwijze op de in verzen geschreven gedeelten van de Thalia. Verder zijn een brief aan Eusebius van Nicomedië (Theodoretus, Historia ecclesiastica 1,4) en een aan Alexander (Athanasius, De synodis 16) bewaard gebleven.
(II) Arianisme. Het a. nam aan dat de Zoon van God niet eeuwig is, maar geschapen en veranderlijk (κτίσμα καὶ ποίημα). Hij was volgens de arianen middelaar, instrument bij de schepping (zie ook Epiphanius, Haereses 69). De Zoon of Logos was volgens hen geen 'ware god' en niet gelijk aan de Vader. Hij bestond reeds vóór de tijd. Na de dood van Constantijn (337), die in zijn laatste levensjaren het a. beschermde, werd Constantius, spoedig openlijk ariaan, keizer in het Oosten, terwijl Constans, de westelijke heerser, het katholicisme aanhing. De synode van Antiochië (341) aanvaardde onder invloed van Eusebius van Nicomedië een verzwakte vorm van a. De synode van Sardica (343) erkende Athanasius als de rechtmatige bisschop van Alexandrië en nam diverse maatregelen tegen ariaanse bisschoppen. In de vijftiger jaren kregen de arianen veel aanhang.
Er ontstonden enkele groepen. De anhomoeanen
(ἀνόμοιος = ongelijk) legden de nadruk op de verschillen
tussen Vader en Zoon (bv. Aëtius, Eunomius).
De homoeanen (ὅμοιος = gelijk), ook wel
semi-arianen genoemd, legden het accent meer op
de gelijkheid in wezen tussen Vader en Zoon. Van
de keizers waren in het bijzonder
Constantius en
Valens op de hand van de arianen. Het Nicaenum
werd op verschillende ariaanse synoden verworpen
(Sirmium 351, Aries 353, Milaan 355). De dood
van keizer Valens
(378) luidde de achteruitgang
van het a. in. Het concilie van Constantinopel (381)
droeg hier ook het zijne toe bij. Buiten het romeinse
rijk bleef het a. nog voortleven, in het bijzonder bij
de Goten,
Vandalen en
Longobarden (zie J. A.
Jungmann, Die Abwehr des germanischen Arianismus
und der Umbruch der religiösen Kultur im
frühen Mittelalter, ZKTh 69, 1947, 36-69).
Lit. X. Le Bachelet (DTC 1, 1779-1863). G. Gentz (RAC 1,
647-652). F. Loofs (Realencyklopädie für protestantische
Theologie 2,6-45). - G. Bardy, La Thalie d'Arius (Rev.
Phil. 3,1,1927,211-233). Urkunden zur Geschichte des
arianisenen Streites = Athanasios' Werke, ed. H. G. Opitz
3,1 (Berlin 1934vv). H. G. Opitz, Zeitïolge des arianischen
Streites (ZNW 33, 1934, 131-159). C. W. Mönnich, De achtergrond
van de Arraanse Christologie (NThT 4, 1950, 378-412).
W. Schneemelcher, Zur Cnronologte des ariamschen
Streites (ThLZ 79, 1954, 393-400).
[Bartelink]