Babrius (Βάβριος), griekse dichter van vermoedelijk italische afkomst, die in de 2e eeuw nC een bundel fabels, Μυθίαμβοι Αἰσώπειοι (Aesopische fabels in iamben) vervaardigde (Aesopus). Hiervan was slechts weinig bekend totdat in 1843 Minoides Minas in het Laura-klooster op de berg Athos een beschadigd handschrift (codex Athous, sinds 1857 in het British Museum: codex graecus 22087) ontdekte, dat 123 fabels van B. bevatte, die alfabetisch geordend waren naar de beginwoorden en tot in de letter O reikten; later werden er nog enkele gevonden.
De fabels van B. zijn in z.g. hinkiamben
(
geschreven met grote virtuositeit
en elegantie; de enigszins ionisch gekleurde taal
is eenvoudig, staat dicht bij de omgangstaal en past
geheel bij het genre. De verzameling verwierf terstond
een grote populariteit; ze werd eeuwentang
op de scholen geïnterpreteerd en gememoriseerd.
Pas in de late middeleeuwen schijnt ze in vergetelheid
te zijn geraakt. Ca. 400 nC bewerkte
Avianus
42 fabels van B. in latijnse disticha.
Lit. Uitgaven: Ed. princeps: J. F. Boissonade (Paris 1844).
Beste edities: W. G. Rutherford, Babrius (London 1883).
O. Crusius, Babrii fabulae Aesopeae (Leipzig 1897). Met engelse
vertaling: B. E. Perry, Babrius and Phaedrus (Loeb
Class. Libr., London 1965). - O. Crusius (PRE 2, 2655-2667).
GGL 2, 682-685). [Nuchelmans]