Cratinus

Cratinus (Κρατῖνος), met Eupolis de belangrijkste attische komediedichter vóór Aristophanes. Van zijn leven is weinig bekend; hij moet geboren zijn ca. 490 vC en gestorven kort na 421. Zesmaal werd hij bekroond bij de Dionysiën, driemaal bij de Lenaeën.

Van 29 stukken van C. kennen we de titels, van 25 daarvan zijn één of meer fragmenten, ook o.p papyri, overgeleverd. Zijn belangrijkste werken zijn:

1. Ἀρχίλοχοι, een dispuut tussen volgelingen van de hekeldichter Archilochus en epische dichters; het stuk, vermoedelijk een der oudste van C., kan als een poëtische beginselverklaring beschouwd worden.

2. Θρᾷτται (De thracische vrouwen; 442?), een kritiek op de vreemde erediensten die in groten getale Athene binnendrongen.

3. Ὀδυσσῆς (De lotgenoten van Odysseus; ca. 438?), een parodie van het Cyclopen-verhaal uit de Odyssee.

4. Πλοῦτοι (De genii van de rijkdom; kort na 437), een felle kritiek op de rijkdom van de Gouden Eeuw.

5. Χείρωνες (De afgezanten van Chiron; tussen 437 en 432); hierin houdt C. het corrupte Athene de spiegel van de goede oude tijd voor door wijze afgezanten uit die gezegende periode.

6. Πανόπται (Alschouwers; tussen 435 en 431), een hekeling van de sofisten.

7. Νέμεσις (431?) geeft achter het avontuur van Zeus en Nemesis een persiflage op Pericles' liefdesleven.

8. Διονυσαλέξανδρος (430?); hierin speelt Dionysus de rol van Paris (Alexander) die de trojaanse oorlog veroorzaakte, zoals Perieles volgens C. de aanstichter van de peloponnesische oorlog was.

9. Πυτίνη (De mandfles; 423), waarin C. Aristophanes van repliek dient, die hem in de Ridders seniele aftakeling had verweten; met dit stuk behaalde de dichter de overwinning op Aristophanes.

Aristophanes prijst C. om zijn meeslepende kracht en ook in de volgende eeuwen stond C. hoog in aanzien; men vergeleek hem soms met Aeschylus. De dichter bediende zich in hoofdzaak van het beschaafde attisch van zijn tijd; zijn stijl is uitermate speels en rijk aan beelden.


Lit. Fragmenten bij T. Kock, Comicorum Atticorum Fragmenta 1 (Leipzig 1880), J. Demianczuk, Supplementum Comicum (Krakau 1912) en, met engelse vertaling, bij J. Edmonds, The Fragments of Attic Comedy 1 (Leiden 1957). A. Körte (PRE 11, 1647-1654). GGL 1, 4, 67-89. - J. Pieters, C. Bijdrage tot de geschiedenis der vroeg-Attische comedie (Diss. Amsterdam; Leiden 1946). [Nuchelmans]


Lijst van Auteurs