Alfabet

Alfabet, zo genoemd naar de eerste twee letters (ἄλφα, βῆτα) van het griekse schrift, is de benaming van het schriftsysteem dat berust op een spelling van de taal met behulp van lettertekens. Na voorbereiding door systemen waarin vele woorden werden verbeeld (ideografisch schrift) en vervolgens gebruik gemaakt werd van daaruit voortvloeiende lettergreeptekens die ontstonden uit eenlettergrepige woorden (syllabisch schrift), werd het principe van het a-ische schrift ontwikkeld. De ontleding van de taal in haar kleinste eenheden en het ontstaan van het a. is een der belangrijkste verworvenheden in de geschiedenis der mensheid.

(I) Het z.g. proto-sinaïtische a. in de opschriften van s.erabit. el-Chadem (ca. 1500 vC) en het proto-palestijnse a. uit Midden- en Zuid-Palestina (1600-1200) gaan vooraf aan het a. van Ugarit (ca. 1400), dat 30 spijkerschrifttekens voor medeklinkers kende. De ons bekende volgorde van de letters 'alef, bët enz. komt hier reeds op meerdere tabletten voor. Hiermede is de samenhang bewezen met het phenicische a., waarvan de oudste vormen bekend zijn door de inscriptie op de sarcofaag van Achiram (11e eeuw, te Gebal-Byblos) met 22 tekens voor medeklinkers, waarmede echter over de plaats van oorsprong van het a. geen beslissing valt.

De semitische a.en kennen, met uitzondering van het ethiopische, geen klinkertekens, een onvolkomenheid die men vanaf de 9e eeuw vC trachtte te verhelpen door met enkele medeklinkers, de z.g. matres lectionis, een klinker aan te duiden. De letters werden genoemd naar woorden die met de betrokken letter beginnen. De veronderstelling dat de vorm der letters zou samenhangen met het beeld van het betrokken woord vindt geen steun in de feiten: een 'alef stelt geen rund, een bêt geen huis voor, zodat men de benamingen slechts dient te beschouwen als een hulpmiddel voor het onderricht. De uitvinding van het a. heeft merkwaardig genoeg de zoveel ingewikkelder schriftsystemen van Egypte en Mesopotamië niet onmiddellijk verdrongen, zodat nog eeuwen lang de verschillende systemen naast elkaar in gebruik bleven.

Van het phenicische a. zijn rechtstreeks het griekse, het punische en het iberische afgeleid, van het arameese o.a. het hebreeuwse kwadraatschrift, de arabische, syrische, iraanse, georgische, armeense, oudturkse en mongoolse a.en.


Lit. H. Bauer, Der Ursprung des Alphabets (AO 36, 1/2, Leipzig 1937). D. Diringer, The Alphabet. A Key to the History of Mankind (London-New York 1949). G. R. Driver, Semitic Writing² (Sweich Lectures, London 1954). M. Cohen, La grande invention de Pécriture et son évolution (Paris 1958). D. Diringer, Writing (London 1962). I. J. Gelb, A Study of Writing (Chicago-London 1963). [Beek]


(II) De Grieken hebben hun a. ontleend aan de Pheniciërs; dit wordt overtuigend aangetoond door de namen, de volgorde en de vormen der griekse letters, en door de antieke overlevering over de φοινικήια γράμματα (Herodotus 5, 58). De ontlening van de 22 phenicische tekens vond hoogstwaarschijnlijk plaats in de 10e of 9e eeuw vC op de dorische eilanden (o.a. Thera en Melus), waar ook de oudste griekse inscripties in het nieuwe a. (uit de 8e eeuw vC) zijn gevonden. Bij de adaptatie werden voor de ontbrekende klinkertekens A, E, I en O de semitische medeklinkertekens 'alef, he, jod en 'ajin gebruikt, die het grieks niet nodig had; langzamerhand werd ook de waarde van de 'het' omgevormd tot die van de griekse H (èta). Reeds vroeg werden de &Upsilon, Φ, Χ, Ψ en Ω toegevoegd, waarvoor het phenicische a. geen tekens bezat, terwijl de 'sade' spoedig en later ook de waw in onbruik raakten, en de qof nog slechts als cijferteken in gebruik bleef.

Aanvankelijk waren er in Griekenland verschillende, in details van elkaar afwijkende a.en in gebruik, die meestal ook in de respectieve kolonies werden ingevoerd. Zo kwam een a. van het west-griekse type - hierin duidde het teken X de ks aan, het teken Ψ de kh, terwijl de Ξ ontbrak en voor ps ΦΣ geschreven werd - in de campaanse kolonie Cumae terecht, waar het de moeder werd van de meeste italische a.en. De oost-griekse a.en worden onderscheiden in het attisch-aeginetische en het ionische. Dit laatste verbreidde zich steeds meer buiten zijn oorspronkelijk gebruiksgebied en verving ook in Athene officieel het oud-attische a. onder het archontaat van Euclides (403-402), waarna het langzamerhand in de gehele griekse en hellenistische wereld algemeen werd.

De oudste griekse inscripties zijn, evenals de semitische, van rechts naar links geschreven. Via het βουστροφηδόν-schrift, waarbij de regels beurtelings van rechts naar links en van links naar rechts liepen - op de wijze van ploegende ossen - ontstond reeds vroeg de europese gewoonte om uitsluitend van links naar rechts te schrijven. In de loop der tijden was het griekse a. natuurlijk aan velerlei kleine wijzigingen onderhevig en ontstond ook een cursief schrift. De z.g. minuskels komen pas in de 9e eeuw nC voor. Het griekse a. is de moeder van verschillende kleinaziatische schriftsoorten (phrygisch, Iydisch, carisch) en van het etruskische, het koptische, het oud-slavische (hieruit ontstonden weer het bulgaarse, het roemeense, het servische en het russische) en het westgotische a. van Ulfilas.

(III) Het etruskische a. is volgens de meeste onderzoekers ontleend aan het west-griekse dat ca. 700 vC in de chalcidische kolonie Cumae in Campanië in gebruik was; sommigen leiden het echter af van een a. uit midden-Griekenland.

(IV) Het latijnse a. (oudste document ca. 600 vC) gaat volgens recente onderzoekingen terug op een vroege vorm van het etruskische schrift. Het bevatte tot in de eerste eeuw vC slechts 21 letters. Omdat de Etruriërs de klank g niet kenden, had bij hen de griekse letter gamma, evenals de kappa, de waarde van de k. De Romeinen gebruikten aanvankelijk de gamma voor k èn g, maar spoedig werd voor de g een afzonderlijk teken gevormd door aan de C een streepje toe te voegen (relicten van het oude gebruik zijn nog de afkortingen C. en CN. voor resp. Gaius en Gnaeus). De I werd zowel gebruikt voor de klinker i als voor de medeklinker j, de V zowel voor de klinker oe als voor de medeklinker w; de tekens J en U zijn eerst in de middeleeuwen in gebruik gekomen. In het begin van de keizertijd werden, ten behoeve van het steeds toenemende aantal griekse leenwoorden, de tekens Y en Z rechtstreeks aan het griekse a. ontleend.

Slechts enkele van de oudste latijnse inscripties zijn van rechts naar links of βουστροφηδόν geschreven. Ook van het latijnse schrift zijn in de loop der tijden uiteraard velerlei vormen in omloop geweest. Het wordt nog steeds door alle westeuropese talen gebruikt.

(V) In welke relatie het runen-schrift tot het griekse, etruskische en latijnse a. staat, is nog niet nauwkeurig vastgesteld. Zie verder Register.


Lit. E. Schwyzer, Griechische Grammatik 1 (München 1939). F. Stolz/M. Leumann, Lateinische Laut- und Formenlehre² (München 1963) 44-54. L. H. Jeffery, The Local Scripts of Archaic Greece. A Study of the Origin of the Greek Alphabet and its Development from the Eighth to the Fifth Centuries B.C. (Oxford 1961). [Nuchelmans]


Register