Eunuch (Εὐνοῦχος of στάδων, latijn spado).
(1) Van nature impotente of ontmande dienaren werden in het Nabije Oosten van oudsher gebruikt voor de bewaking van de vorstelijke vrouwenverblijven en soms ook voor de opvoeding van de koningskinderen. Niet zelden werden zij ook in andere vertrouwensfuncties benoemd, zodat het woord e. gemakkelijk de algemene betekenis van vertrouweling des konings kreeg. Aan het hof van enkele laatromeinse keizers speelden echte e.en nog een belangrijke politieke rol.
Vrijwillige castratie om religieuze motieven
kwam onder meer voor bij de Galli, de priesters
van de Cybele-cultus.
Lit. Hug (PRE, Suppl. 3, 1918, 449-455). - M. Hopkins,
Eunuchs in Politics in the Later Roman Empire (Proc. Cambridge
Philol. Soc., N.S. 9, 1963, 62-80). P. Guyot, Eunuchen
als Sklaven und Freigelassene in
der griechisch-römischen Antike (Stuttgart 1980). [Nuchelmans]
(2) De vermelding van e. in de egyptische teksten is zo zeldzaam dat men lange tijd aan hun bestaan in Egypte getwijfeld heeft. Toch worden voorstellingen van e.en aangetroffen, o.a. op -de sarcofaag van de prinses Kawit uit de 11e dynastie (zie ANEP nr. 76) en in de afbeeldingen van het weefatelier uit het graf van Chnumhotep te Beni-Hasan (ANEP nr. 143).
Ook de Nijlgenii die bijv. in de tempel van Sahure
en veelal op de zijkanten van de koningstroon voorkomen
(ANEP nr. 382) zijn e., die de kenmerken
van een postpubertaire castratie vertonen. Merkwaardigerwijze
schijnen een als bewakers van de harem
niet voor te komen. Uit de procesakten betreffende
de samenzwering in de harem van Ramses III
(juridische papyrus van Turijn en de papyri Lee en
Rollin) blijkt alleszins dat de bewakers aldaar gehuwd
waren.
Lit. F. Jonckheere, L'eunuque dam l'Égypte pharaonique
(Rev. de l'Histoire des Sciences (Paris) 7, 1954, 139-155).
[Vergote]