Cybele (Κυβέλη) of Cybebe (Κυβήβη), oorspronkelijk kleinaziatische natuurgodin, de machtige moeder (Magna Mater) van alle leven op aarde. Het centrum van haar cultus was tot in de late keizertijd de stad Pessinus in Phrygië. Daar was Cybele verliefd geworden op haar priester Attis. Toen deze haar ontrouw was, sloeg zij hem met waanzin; Attis vluchtte naar het gebergte, waar hij zelfmoord pleegde. Zijn dood werd in wilde orgiastische feesten betreurd; in hun roes brachten de priesters van Cybele, die naar een rivier in Klein-Azië Galli genoemd werden, zichzelf verminkingen toe en ontmanden zich zelfs. De Magna Mater reed in de feeststoet mee op een door leeuwen getrokken wagen; in Phrygië werd zij vergezeld door de Corybanten, op Kreta, waar Cybele zoals ook elders in Griekenland geïdentificeerd werd met Rhea, de moeder van Zeus, waren de Cureten haar gezellen. De muziek werd gemaakt door fluiten, cymbalen en andere slaginstrumenten; hierop brachten haar volgelingen zich in orgiastische vervoering. In de griekse wereld drong de eredienst van Cybele reeds in de 7e en 6e eeuw vC door: daar werd zij vereerd als de Μεγάλη Μήτηρ, de Machtige Moeder, en dikwijls met Rhea, Demeter of Artemis (Ephese) geïdentificeerd.
In Athene had de godin vanaf het midden
der 6e eeuw vC een heiligdom op de agora, het
Metroum. In de griekse mythologie speelt Cybele nauwelijks
een rol, haar cultus werd aanvankelijk gehelleniseerd,
maar ontving in de hellenistische tijd opnieuw
oosterse impulsen.
Op het einde van de tweede punische oorlog, in 204 vC, kwam de Cybele-cultus naar Rome. De naar aanleiding van vele wondertekens geraadpleegde sibyllijnse boeken gaven de raad, de Magna Mater Idaea naar Rome te brengen. Gezanten reisden naar Pessinus, waar koning Attalus I van Pergamum hun de heilige meteoorsteen uit het Megalesium meegaf. Het orgiastische aspect van de cultus werd in Rome aanvankelijk drastisch aan banden gelegd: in de jaren van de republiek werd de eredienst geheel geleid door phrygische Galli en het was romeinse burgers ten strengste verboden er aan deel te nemen. Op meer romeinse wijze werd de Magna Mater geëerd met de Ludi Megalenses. In 191 vC werd haar tempel op de Palatijn gewijd, vanaf hetzelfde jaar werden de Ludi Megalenses elk jaar gevierd met de opvoering van toneelstukken; ze hielden geen verband met de rouw om Attis; in de keizertijd duurden ze van 4 tot 10 april. Wel betrekking op Attis hadden de plechtigheden op 24 (dies sanguinis) en 27 maart (lavatio) in het kader van het grote lentefeest; op 27 maart werd het cultusbeeld van Cybele in de Almo, een beek die in de Tiber uitmondde, gewassen. Ten tijde van keizer Claudius (41-54) werd dit feest tot vijf dagen (24-28 maart) uitgebreid; sindsdien mochten ook romeinse burgers priesterschappen van Cybele en Attis bekleden. Vanuit Rome verbreidde de eredienst van beide godheden zich over het gehele romeinse rijk.
In de grieks-romeinse kunst werd de godin Cybele meestal
afgebeeld - op reliëfs en munten, maar ook als
standbeeld - zittend op een door leeuwen geflankeerde
troon of op een leeuw, staande tussen leeuwen of
rijdend in een met leeuwen bespannen wagen; meestal
draagt zij op haar hoofd een kroon en houdt zij in
haar hand een scepter of een hoorn van overvloed.
Lit. Livius 29, 10-14. Catullus 63. Lucretius 2, 600-660. - F.
Schwenn (PRE 11, 2250-2298). B. M. Felletti Maj (EAA 2,
572-577). - H. Graillot, Le culte de Cybèle mère des Dieux
à Rome et dans l'empire romain (Paris 1912). J. Carcopino,
La reforme romaine du culte de Cybèle et d'Attis (Aspects
mystiques de la Rome paienne, Paris 1941, 49-171). E. Will,
Aspects du culte et de la légende de la Grande Mère dans le
monde grec (Eléments orientaux dans la religion grecque
ancienne, Paris 1960, 95-111). K. Latte, Römische Religionsgeschichte
(München 1960) 258-262. F. Naumann, Die Ikonographie der
Kybele in der phrygischen
und der griechischen Kunst (Tübingen 1983). G. S. Gasparro,
Soteriology and Mystic Aspects in the Cult of C. and Attis (Leiden
1985).
[Suys-Reitsma/Nuchelmans]