Phrygië (Φρυγία), belangrijkste landstreek van centraal Klein-Azië.
(I) De landstreek P., die ongeveer van de Macestus in het westen tot de middenloop van de Halys in het oosten reikte, grensde in het oosten aan Cappadocië, in het zuiden aan Pisidië en Lycaonië, in het westen aan Carië, Lydië en Mysië, in het noorden aan Bithynië en Paphlagonië. Het gebied bestond grotendeels uit hoogvlakten, steppen en woestijnen, met hier en daar enkele vruchtbare rivierdalen; de bevolking leefde hoofdzakelijk van veeteelt. De voornaamste steden waren Ancyra, Colossae, Gordium, Midas-stad en Pessinus, waarbij in de hellenistische tijd in het uiterste zuidwesten de nieuwe stichtingen Apamea en Laodicea kwamen.
(II) Het koninkrijk P. werd in de 8e eeuw vC gesticht door de indo-europese Phrygiërs, die tegen het einde van het 2e millennium vC vanuit de Balkan naar Klein-Azië waren getrokken en daar vermoedelijk de genadeslag aan het hethitische rijk hadden toegebracht. Volgens de sage heette de stichter Gordius, naar wie de hoofdstad Gordium werd genoemd. Tussen de 11e en 8e eeuw hadden de Phrygiërs als nomaden rondgezworven en waren misschien zelfs tijdelijk de Eufraat overgestoken.
De oudste zekere vermelding van een koning van P. dateert uit de tijd van de assyrische koning Sargon II (721-705), die in het cilicische grensgebied oorlog voerde tegen de Muski-koning Mitas, die met Midas geïdentificeerd kan worden. Deze regeerde van ca. 740 tot ca. 695 vC, sloot in 709 vrede met Sargon en pleegde volgens de traditie zelfmoord ten tijde van de cimmerische strooptochten in Klein-Azië; hij zou gehuwd geweest zijn met een griekse vrouw uit Cyme en wordt genoemd als de eerste buitenlandse vorst die contact opnam met het orakel van Delphi.
Na Midas viel het phrygische rijk uiteen; de feodale vorstendommen waaruit het bestond kwamen geleidelijk onder lydische heerschappij. In 546 vC werd P. door de Perzen onderworpen en ondergebracht in de satrapie Cappadocië en Groot-Phrygië.
In de hellenistische tijd, waarin P. herhaaldelijk van meester wisselde, vestigden zich in het noordelijke en oostelijke deel de Galaten (vanaf ca. 275 vC); dit naar de heersende klasse Galatia geheten gebied was van 166 tot 25 vC een vazalstaat van Rome en vormde vervolgens met delen van Lycaonië, Pisidië, Isaurië en Paphlagonië de romeinse provincie Galatia. Het westen van P. behoorde sinds 133 vC tot de provincie Asia van het romeinse rijk. Keizer Diocletianus maakte van het oude West-P. twee provincies Phrygia.
(III) De phrygische kunst stond op een hoog niveau. De over het hele gebied aangetroffen rotsheiligdommen en rotsgraven en de opgravingen in Gordium, Midas-stad en elders tonen aan dat de Phrygiërs knappe bouwmeesters waren en hun bouwwerken met indrukwekkend reliëfwerk wisten te verfraaien; ook het teruggevonden meubilair en huisraad getuigt van smaak.
Van de godsdienst van de Phrygiërs is het best
bekend de orgiastische
Cybele-cultus, die vanaf de
7e en 6e eeuw vC ook in de griekse wereld
doordrong en in 204 vC als eredienst van de Magna
Mater naar Rome kwam; in P. was haar
voornaamste cultuscentrum Pessinus.
De oudste christengemeenten in P. dateren uit de
tijd van de apostel Paulus.
Lit. W. Ruge/J. Friedrich (PRE 20, 781-891). - E. Brandenburg, Phrygien und seine Stellung im kleinasiatischen Kulturkreis (Der alte Orient 9, 2, 1907). W. H. Buckler/W. M. Calder, Monuments and Documents from Phrygia and Caria (Monumenta Asiae Minoris Antiqua 6, Manchester 1939). W. M. Calder, Monuments from Eastern Phrygia (ib. 7, ib. 1956). A. Gabriel e.a., Phrygie, exploration archéologique 14 (Paris 1941-1965). E. Akurgal, Phrygische Kunst (Ankara 1955). C. Haspels, The Highlands of Phrygia. Sites and Monuments 1-2 (Princeton 1971). [Nuchelmans]