Delphi

kaartDelphi (Δελφοί), op de zuidflank van het 2459 m hoge Parnassus-massief in Midden-Griekenland gelegen archeologisch oord, dat twee hoge, door een kloof (met de Castalia-bron) gescheiden rotswanden, de Phaedriaden, als toneelwand heeft en waar het beroemde orakelheiligdom lag waarvan de uitspraken een diepe invloed hebben uitgeoefend op het godsdienstige en politieke leven in de griekse oudheid.

(I) Topografie en geschiedenis. Terwijl het eigenlijke heiligdom (τὸ Ἱερόν), dat als een langwerpig trapezium, geklemd tussen de peribolusmuren, tegen de helling opklom, tegen de achtergrond van de rotsen lag, bevinden zich dieper in het dal een ruïnencomplex, algemeen aangeduid als Marmaria ('de marmerblokken'), en het gymnasium.


iteaAls in een reusachtig amfitheater gaat de blik vanaf het hoge D. over de bergwanden en het door de beek Plistus doorsneden, met een machtige olijfgaard gevulde dal naar de Corinthische Golf en de havenplaats Itea, waar oudtijds grote scharen pelgrims landden. Het huidige dorp D. is ontstaan uit de verplaatsing van het boven de ruïnen gegroeide dorp naar het westen toe.

Al in het tweede millennium vC was D. een heilige plaats, waarvan de resten van heiligdommen en bodemresten in Hieron en Marmaria getuigen. In de homerische gedichten is sprake van een vroege tempel, waartoe een omheining gehoord moet hebben. In 548/547 brandde de tempel af, waarin reeds vroeg de afgevaardigden van de pylaeïsch-delphische amphictyonie tweemaal per jaar bijeenkwam en waarvan Apollo de hoge godheid was, ter ere van wie elke vier jaar de pythische spelen en feesten werden gevierd. Het grondig vernieuwde en uitgebreide heiligdom, waarvan ook de koningen Croesus en Amasis begunstigers waren, werd in de perzische oorlogen niet verwoest: het kreeg van de overwinnende Grieken na deze oorlogen een beroemd gedeeltelijk bewaard zegemonument, de slangenzuil, die zich thans in Constantinopel bevindt. Drie 'heilige', om de bezittingen van het heiligdom gevoerde, oorlogen (590, 448 en 356-346) brachten de rijkdom van het bezit zware verliezen toe; na de derde werd Philippus II van Macedonië meester van de religieuze centrale van Griekenland. Na een - naar het heette, door goddelijke tussenkomst afgeweerde - aanval en plundering van de Galliërs in 279 lag de macht over D. lange tijd bij de aetolische bond; geleidelijk trad verval in, dat door de plundering van Sulla werd bevorderd, maar door de begunstiging van Nero, Traianus en Hadrianus gedeeltelijk werd hersteld. Sedert 381 nC ging door herhaalde keizerlijke verboden, vooral van Theodosius I, de godsdienstige betekenis van D. te gronde; het stond bloot aan plundering van schatten en bouwmaterialen en werd door aardbevingen en bergstortingen geleidelijk begraven. Op het aldus verdwenen heiligdom groeide een armoedig dorp, dat het onderzoek vanaf 1838 zeer hinderde. Pas na het verplaatsen van deze nederzetting kon, vooral vanaf 1892, de franse archeologische school van Athene het systematisch bodemonderzoek ter hand nemen in het Hieron en sedert 1920 in het niet minder belangrijke cultusgebied in het dal van de Marmaria.



(II) De ruïnevelden.
(A) Is het moderne museum met zijn kostbare vondsten als de bouwstukken en reliëfplaten van de schathuizen, de tempelsculpturen, de opschriften met muzikale notatie, de romeinse beeldhouwwerken en vooral de in 1896 ontdekte bronzen wagenmenner (een wijgeschenk van de tiran Polyzalus van Gela, 476, en wellicht een werk van Pythagoras van Rhegium), die eenmaal tot een vierspan-groep behoorde, de eerste etappe bij het bezoek van D., het hoofddoel vormt ongetwijfeld het eigenlijke heiligdom, het Hieron, met een ruïneveld waarin de beschrijving van Pausanias, Plutarchus' geschriften en de vele opschriften de identificatie van de meeste monumenten mogelijk hebben gemaakt. Op een ommuurd, ca. 2,5 ha groot trapeziumvormig terrein van 135 bij 190 m kan men - het buiten en hoger dan het Hieron gelegen stadion buiten beschouwing latend vijf topografische onderdelen onderscheiden.

schathuisschathuizen1. Aan de laan die met de zuidmuur parallel loopt en waar de processieweg begint (de toegang bevindt zich in de zuidoostelijke hoek bij een romeinse marktplaats), lagen of stonden monumentale wijgeschenken als het zegeteken der Vlootvoogden (4), de gedenktekenen voor de koningen van Argos (7-9) en enkele schathuizen, tentoonstellingsgebouwtjes waarin de betreffende stad de gaven van haar burgers bewaarde. Men telt in D. 25 van dergelijke thesauroi; dat van de Atheners werd geheel weer opgebouwd. Aan de 'Zegelaan' stonden die van Sicyon (III) en Siphnus (IV), aan de elleboog van de straat dat van Athene (XI), dicht bij het raadhuis (XXVI) en de rots van de Sibylle (17). Het oudste schathuis, dat van Corinthe (XXIV), was door de tiran Cypselus (ca. 600 vC) gewijd, later werden gebouwd dat van Cnidus (XXV; in 550: hierbij werden Karyatiden als zuilen gebruikt), dat van Massalia (525; in de Marmaria), dat van Siphnus (IV; in 525), dat van Sicyon (III; in 510) en dat van de Atheners (XI; begin 5e eeuw).

plattegrond


I. Tempel van ApolloII. Theater III. Schathuis van Sicyon
IV. Schathuis van SiphnusV. Schathuis (van Megara?) VI. Schathuis van Thebe
VII. Schathuis (van Boeotië?) VIII. Schathuis (van Potidaea?) IX. Oud en verwoest schathuis (van Athene?)
X. Verwoest schathuis (van Etrurië?) XI. Schathuis der Atheners XII. Naamloos 'delisch' schathuis
XIII. Schathuis van Cyrene XIV. Prytaneum XV-XVI. Verwoeste schathuizen
XVII. Schathuis (van Acanthus?) XVIII-XIX. Temenos en heiligdommen van Dionysus XX-XXIII. Verwoeste gebouwen en schathuizen
XXIV. Schathuis van Corinthe XXV. Schathuis van Cnidus XXVI. Raadhuis (Bouleuterion)
XXVII-XXX. Verwoeste gebouwtjes XXXI. Schathuis (?) waarbij beeld van Antinous gevonden werd XXXII. Temenos en tempeltje van Poseidon
Wijgeschenken:
1. Stier van Corcyra 2. Basis van de Arcadiërs 3. Standbeeld van Philopoemen (?)
4. Lysander en nauarchen 5. Houten paard (wijgeschenk van Argos) 6. Basis van Marathon (wijgeschenk van Athene)
7. De zeven vorsten (wijgeschenk van Argos) 8. De epigonen (wijgeschenk van Argos) 9. De koningen van Argos
10. Basis van Tarente 11. Cnidische standbeelden 12. Wijgeschenk of schathuis van Syracuse (?)
13-14. Onbekende wijgeschenken 15. Asclepieum of Muzenheiligdom (?) 16. Bron van temenos van Gaia
17. Rots van de Sibylle 18. Sphinx van Naxus 19. Rots van Leto (?)
20. Basis van de Boeotiërs 21. Basis met twee zuilen 22. Trap en doorgang
23. Porticus der Atheners 24. Fontein 25. Monument van de Messeniërs (?)
26. Monument van Aemilius Paullus 27. Drievoet van Plataeae 28. Wagen der Rhodiërs
29. Standbeeld van koning Eumenes 30. Standbeeld van koning Attalus 31. Altaar van Apollo (wijgeschenk van Chius)
32. Monument van koning Eumenes 33. Palmboom van de Eurymedon en standbeeld van koning Prusias 34. Basis met twee zuilen (Aristaeneta)
35. Basis van Phocis (?) 36. Drievoeten van de Dinomeniden van Sicilië 37. Basis(van Corcyra?)
38. Porticus van koning Attalus 39. Temenos van Neoptolemus 40. Wijgeschenk van de Thessaliër Daochus
41. Exedra voor standbeelden 42. Wijgeschenk van Craterus (jacht van Alexander) 43. Resten toneelgebouw van het theater
44. Porticus en doorgang 45. Clubgebouw(lesche) van de Cnidiërs 46. Cassotisbron
47. Westhal 48. Atheens wijgeschenk uit buit van Marathon 

cyclopische muur 2. Beneden de met veel inscripties bedekte polygonale muur, die de terrassen van de tempel stutte, hadden de Naxiërs een sfinx op een hoge zuil gewijd (18), de Atheners een stoa (23), waarin de buit van de perzische oorlogen tentoongesteld was. Het kleine feestplein ervoor, de Ἅλως was het topografisch centrum van het hele heiligdom.

3. Ook ten oosten van de grote tempel stonden schathuizen en grootse wijgeschenken als de slangenzuil (27), de wagen van Rhodus (28), het grote door Chius opgerichte altaar (31), de drievoeten van de Dinomeniden (36), de hal van Attalus (38), de beeldengroep van Daochus (40) en de erezuil van Aemilius Paullus (26).

tempel4. Het heiligdom werd beheerst door de grote tempel (I) op het hoge terras; enkele zuilen ervan zijn opnieuw opgericht. Tussen de tempel, een bouwwerk dat acht eeuwen overeind heeft gestaan, en de heilige straat aan de voet van de polyale muur lag een door deze muur gestut middenterras, waar resten ontdekt zijn van oeroude cultusplaatsen, zoals het heiligdom der Aarde (16), die wel tot de voor-apollinische tijd teruggaan. De mythe van de uit de aarde geboren draak Python bleef bewaard in het epitheton Pythius van de overwinnaar Apollo, in de naam van de priesteres Pythia en in die van de Pythische spelen. Op de plaats van de tempel van de 4e eeuw vC (afgebouwd in 373/372) had reeds in de 7e eeuw een zeer oud heiligdom gestaan, dat na zijn verwoesting in 548/547 door een archaïsche tempel was vervangen. De derde tempel - als men tenminste niet het bestaan van voorgangers van de tempel uit de 7e eeuw moet aannemen - had 6 bij 15 zuilen (23,8 x 60,3 m). De Apollo-tempel was woning van de god en zetel van het orakel. Dit laatste moet wel met een soort adyton geïdentificeerd worden, maar bij de grondige verwoesting van het gebied is daarvan in de ruïnes niets meer terug te vinden. Slechts aan de hand van teksten en afbeeldingen kan men met enige waarschijnlijkheid enkele facetten van de orakelraadpleging reconstrueren.

Tengevolge van de verwoesting van de laatste tempel (door de christenen?) is van het beeldhouwwerk dat het heiligdom sierde bijna niets bewaard gebleven, in tegenstelling met sculptuurresten van de archaïsche tempel; een korte beschrijving van het beeldhouwwerk van deze (tweede?) tempel geeft Euripides in zijn Ion (190-218).

tempel en theater5. In het noordelijke deel van de heilige omheining lagen behalve enkele reeds vermelde monumenten ook het bijna geheel verwoeste clubhuis (λέσχη) van de Cnidiërs, dat eenmaal kunstwerken van de schilder Polygnotus (de verwoesting van Ilium en het bezoek aan de onderwereld) herbergde. De noordwesthoek werd ingenomen door een erehal, die door Craterus gewijd was aan de leeuwenjacht van Alexander de Grote en gevuld met werken van de beeldhouwers Lysippus en Leochares. Het vrij goed bewaarde theater (5000 zitplaatsen) werd in de 4e eeuw gebouwd maar herhaaldelijk vernieuwd.

stadionHeel wat hoger dan dit theater ligt het stadion (177,5 x 25 m; 7000 zitplaatsen); een hippodroom kon tegen de rotswand bezwaarlijk worden aangelegd, wellicht lag dat in de vlakte van Crisa, ergens in de grote olijfgaard in het dal.

marmaria(B) Bij de oostelijke toegang van de stadsommuring van D. lag het heilige gebied van de godin Athene, die als stamgodin van de bewoners van Phocis, als de Pronaia ('de voor de tempel - van Apollo - staande') vereerd werd. De oude tufstenen tempel van de 6e eeuw (2) werd na verwoesting door natuurgeweld en mensenhanden door een meer naar het westen gelegen dorische tempel (3) vervangen. Aanzienlijke resten zijn bewaard gebleven van het schathuis van Messalia (4) met aeolische bouwelementen.

tholosHet voornaamste - gedeeltelijk herstelde bouwwerk in deze sector is een rond gebouw uit pentelisch marmer, de tholus (5), waarvan nog niet met zekerheid vastgesteld kon worden welke de bestemming in de oudheid was. Niet ver van hier en iets hoger liggen ruïnen van gebouwen die alle in de wereld van de sport thuis horen: een palaestra, een termencomplex, een renbaan en een bassin.

(III) Het orakel van Delphi. Van welke aard het orakel was, dat reeds in de laat-helladische tijd verbonden was met de cultus van Gaia, de voorgangster van Apollo, kan men uit de antieke berichten niet duidelijk vaststellen. Wanneer later de god op vreedzame of gewelddadige wijze heer van het orakel is geworden, leveren literatuur en kunstwerken allerlei bijzonderheden over de aardkloof en de bedwelmende dampen, over de functie van laurier, drievoet en bron, over optreden en handelen van de Pythia (kauwen van laurierblad, baden in en drinken uit de Castalia-bron), over hen die het orakel raadpleegden en de daden die ze daarbij verrichtten (offer, optreden van een proxenos, opwachting bij de Pythia), zonder dat men in alle bijzonderheden kan nagaan welke elementen een rol speelden bij het orakel. Wel aanvaardt men algemeen dat in het adyton, het heiligste en meest verborgen deel van de tempel, de Pythia met een schaal in de hand op de drievoet zat en door goddelijke, vermoedelijk kunstmatig opgewekte of bevorderde inspiratie antwoord gaf op schriftelijke en mondelinge vragen. Priesters waren hierbij haar helpers; de antwoorden werden in proza of versmaat vastgelegd en vóór deze redactie wellicht aangevuld of bewerkt. Deze orakelspreuken, waarvan naast het raadselachtige en dubbelzinnige karakter vaak de beeldspraak en steeds de speciale taal opvalt, waren dikwijls van didactische aard en niet alleen op het voorgelegde geval van toepassing; daardoor kregen ze vaak een meer algemeen gezag in de helleense wereld. Onder de vragen die met een bevestiging, raad of afkeuring door het orakel werden beantwoord waren er die het ethisch besef betroffen, andere hadden betrekking op het uitzenden van volksplantingen of op de verering van goden en heroën, weer andere op religieuze of politieke wetgeving of op praktische zaken als de ordening van de kalender.

Het orakel, dat vanaf de 8e eeuw vC onder de bescherming van een amphictyonie stond, was een 'bedevaartplaats' voor Hellenen en niet-Hellenen, en de dankbaarheid en eerbied jegens het heiligdom kwamen onophoudelijk tot uiting in de talloze giften en wijgeschenken van steden en particulieren, in de tentoonstellingsgebouwen, waarin de schatten bewaard werden, en de vele opschriften. Ofschoon het orakel in de perzische oorlogen aan de zijde van de vijanden scheen te staan, behield het in de 5e eeuw zijn grote faam, maar de reeds vermelde politieke gebeurtenissen van de volgende eeuwen veroorzaakten een achteruitgang; een heropleving kende het orakel in de eerste eeuwen van de keizertijd tot aan de dynastie der Severi. Het christendom is ongetwijfeld de voornaamste oorzaak van de ondergang geweest. Van de antieke auteurs die over het orakel hebben geschreven was de belangrijkste Plutarchus, die zelf priester te D. is geweest en in drie traktaten de betekenis van het orakel heeft toegelicht.

De diepere zin die gelegen was zowel in de orakelantwoorden met hun aansporing tot eerbied voor de goden en hun ondersteuning van het staatsbestel in wetgeving en uitbreidingsplannen, als in de als ἱεροὶ λόγοι bekend staande wijsheidswoorden, heeft de basis gevormd voor een algemene theologie en ethiek, die echter nooit tot een bevelende dogmatiek zijn geworden. Bepaalde uitspraken zijn praktisch slechts een formulering van algemeen aanvaarde begrippen als die van de menselijke overmoed die door de goden gestraft wordt: ze manen tot zelfbezinning (γνῶθι σεαυτόν) en tot het houden van maat (μηδὲν ἄγαν, μέτρον ἄριστον), ze waren zelfs in de tempelmuren te D. gegrift. Al groeiden dergelijke uitspraken uit een algemene levenservaring, die steeds de macht der goden aan een nog hogere macht van het 'toegedeelde' (εἱμαρμένη) en onvermijdelijke, het noodlot, onderworpen achtte, toch werden ze als uitspraken van wijze mannen beschouwd, van wie de volksmond er zeven bij naam kende. Hoezeer deze volkswijsheid een natuurlijke verbreiding in Hellas heeft gehad, de kristallisering ervan is in de uitspraken van het delphische orakel en vaak in de literatuur, speciaal in de tragedie, bedekt terug te vinden.


Lit. Antieke bronnen: Pausanias, Periegesis 10, 5-32 (vgl. G. Daux, Pausanias à Delphes, Paris 1936). Plutarchus, Περὶ τοῦ ΕΙ τοῦ ἐν Δελφοῖς (De EI in Delphi); Περὶ τοῦ μὴ χρᾶν ἔμμετρα νῦν τὴν πυθίαν (Het ontbreken van versmaat in de tegenwoordige orakels van de Pythia); Περὶ τῶν ἐκλελοιπότων χρηστηρίων (Het falen van orakelspreuken).
Opgravingsverslagen: École Française d'Athènes, Fouilles de Delphes (Paris 1902², verdeeld in 5 delen met talrijke onderdelen, o.a.: F. Chamoux, L'aurige, 1955, en G. Daux, La chronologie delphique, 1943).
A. Philippson/F. Hiller von Gärtringen/H. Pomtow (PRE 4, 2517-2700). H. Pomtow (ib. Suppl. 4, 1924, 1189-1438). F. Schober (ib. Suppl. 5, 1931, 61-152). B. Conticello (EAA 3, 2744). Kirsten/Kraiker 247-264. Grèce (Guide Bleu, Paris 1967, 618-649).
E. Bourguet, Les ruines de Delphes (Paris 1914, ²1951). G. Daux, Delphes au IIe et au Ier siècle depuis l'abaissement de l'Etolie jusqu'à la paix romaine, 191-31 avant J.-C. (Paris 1936). P. de la Coste Messeliere, Delphes (Paris 1957; fotoboek met toelichtingen).
Orakel: M. P. Nilsson, Geschichte der griechischen Religion 1² (München 1955) 625-53. - P. Amandry, La mantique apollinienne à Delphes (Paris 1950). J. Defradas, Les thèmes de la propagande delphique (ib. 1954). H. Parke/D. Wormell, The Delphic Oracle 1-2 (Oxford 1956; in het tweede deel verzameling van de orakels). J. Fontenrose, Python. A Study of Delphic Myth and its Origins (Berkeley 1959). J. Fontenrose, The Dephic Oracle. Its responses and questions with a catalogue of responses (Berkeley 1978). [F. J. de Waele]


Kaart