Argos (Ἄργος), naam van enkele griekse steden en
stadjes. De voornaamste zijn:
(1) Argos in het landschap
Argolis,
aan de rivier de
Inachus, hemelsbreed ruim 30 km ten zuiden van
Corinthe,
5 km van de Argolische Golf; ook thans
nog A. genaamd. Het
antieke A. strekte zich, evenals het huidige, uit ten
oosten van de 289 m hoge burchtheuvel Larissa en
ten zuiden van de kleinere burchtheuvel Aspis (84
m hoog); van beide was de top opgenomen in de
hellenistische omwalling van de stad, die ongeveer
dezelfde omvang had als het moderne A. (1960:
ruim 15.000 inwoners).
(I) Geschiedenis. De oudste sporen van menselijke bewoning ter plaatse dateren uit ca. 2000 vC. Sinds ca. 1600 vC werden de Larissa en de Aspis door een griekse bevolking als woonplaats gebruikt; de betekenis van deze nederzetting blijkt duidelijk uit de belangrijke rol die zij speelt in de griekse sagen over die tijd: Danaïden, Perseus, Zeven tegen Thebe, Diomedes, Agamemnon. In de traditie over de trojaanse oorlog was A. zelfs zo belangrijk dat bij Homerus Ἄργος ook de gehele Peloponnesus en geheel Griekenland kan aanduiden en de naam van zijn bewoners (Ἀργεῖοι, latijn Argivi) evenals Ἀχαιοί als verzamelnaam voor alle Grieken kan dienen. Tijdens de dorische invasie werd A., evenals de rest van de Argolis en het grootste deel van de Peloponnesus, door Doriërs bezet. In de volgende eeuwen was de stad het centrum van de dorische macht in Griekenland, maar ca. 900 raakte het verwikkeld in een langdurige bittere strijd met zijn opkomende rivaal Sparta, een conflict dat tot de 3e eeuw vC de geschiedenis van A. beheerste, maar reeds in de tweede helft van de 6e eeuw in het voordeel van Sparta beslist was. Vanaf de 8e eeuw onderwierp A. successievelijk alle steden van de westelijke Argolis aan zijn gezag, o.a. Mycene, Tiryns, Nauplia en Asine; slechts Cleonae bleef autonoom, maar het werd tot een bondgenootschap gedwongen. Het hoogtepunt van de macht van A. lag in de 7e eeuw vC, vooral onder de tiran Phidon (ca. 650), die zijn heerschappij over de gehele oostelijke Peloponnesus uitbreidde, het initiatief nam tot de creatie van de aeginetische muntstandaard en voorzitter werd van de olympische spelen. Na zijn dood verloor A. steeds meer gebied buiten de Argolis aan Sparta; in het defensief gedrongen, trachtte het voortaan door een politiek van neutraliteit het restant van zijn vroegere grootheid te behouden. In 494 drong de spartaanse koning Cleomenes I ver in de Argolis door, belegerde de hoofdstad (Telesilla) en bracht het argivische leger een verpletterende nederlaag toe. Tijdens de perzische oorlogen bleef A. neutraal. Ca. 465 vC verwoestte het Mycene en Tiryns wegens ongehoorzaamheid. Ca. 460 werd de monarchie vervangen door een democratisch bestel.
Sindsdien zocht A. enige toenadering tot Athene. In de peloponnesische oorlog bleef het aanvankelijk wederom neutraal, maar na een kortstondig coalitieavontuur A.-Elis-Mantinea-Athene (420-418), waaraan een gewelddadig einde kwam door de spartaanse overwinning bij Mantinea, werd A. gedwongen toe te treden tot de peloponnesische bond.
In het begin van de 4e eeuw speelde de stad nog een prominente rol in de corinthische bond tegen Sparta, maar de vrede van Antalcidas (387/386) maakte ook hieraan spoedig een einde. Na de slag bij Leuctra (371) steunde A. de zegevierende Thebanen tegen zijn erfvijand en nam met een sterke troepenmacht deel aan de slag bij Mantinea (362). In de volgende eeuw verloor het alle politieke betekenis en was bij herhaling langdurig door de Macedoniërs bezet, totdat het in 229 vC toetrad tot de achaeïsche bond. Tijdens de romeinse periode herwon A. iets van zijn oude glorie; het kreeg weer enige betekenis als administratief en commercieel centrum en behield die, ook na de plunderingen door de Goten in 267 en 395 nC, tot in de byzantijnse tijd.
Van ca. 600 tot ca. 420 vC was A., naast Aegina en Sicyon, een der belangrijkste centra van de griekse beeldhouwkunst en vooral van de bronsgieterskunst. Grote artisten als Ageladas, Polymedes en Polycletus waren er werkzaam en oefenden door hun werken en hun leerlingen een sterke invloed uit op de kunst van. geheel Griekenland. Ook de musicus Sacadas (ca. 600 vC) en de dichteres Telesilla (ca. 500 vC) leefden en werkten in A.
(II) De opgravingen, van 1902 tot 1930 verricht onder
leiding van W. Vollgraff, in 1953 hervat door
de École Française d'Athènes, hebben vele, maar
weinig indrukwekkende resten van monumenten uit
de Oudheid ontdekt. Tegen de zuidoostelijke helling
van de Larissa liggen de overblijfselen van een
groot, in de rotsen uitgehouwen theater uit ca. 300
vC, uitgebreid in de romeinse tijd (16.000 à 20.000
zitplaatsen); 100 m zuidwaarts werden resten van
een klein, waarschijnlijk overdekt, romeins odeon
en van een andere vergaderplaats aangetroffen, 100
m ten noorden van het theater bevonden zich een
gerechtsgebouw en een romeins nymphaeum.
Ten oosten van theater en odeon, in het zuidwesten van
de huidige stad, strekten zich romeinse thermen en
de antieke agora uit, die volgens Pausanias omgeven
was door 18 tempels, waarvan echter maar weinig
is teruggevonden. Tegen de zuidwestelijke helling
van de Aspis lagen op terrassen heiligdommen
van Apollo Pythaeus en Athene Polyderces. Op de
Larissa zijn fundamenten van de tempels van Zeus
en Athene Polias teruggevonden, op en tegen beide
heuvels necropolen en resten van burchten en
burchtmuren. A. bezit een klein plaatselijk museum.
(III) Het Heraeum. 8 km ten noordoosten van A., 4 km ten zuidoosten van Mycene, bevinden zich aan de oostelijke rand van de vlakte, op een uitloper van het gebergte, de ruïnes van het nationale heiligdom van de Argolis, de belangrijkste Hera-cultusplaats van het griekse vasteland. De schamele resten, die een oppervlakte van ruim 3 ha beslaan en over meerdere terrassen verspreid liggen, zijn aan het licht gebracht en onderzocht door de American School of Athens (1892-1895; 1925-1928) en de École Française d'Athènes (1947-1949). Het heiligdom (Ἡραῖον) volgens de overlevering gesticht zijn door koning Phoroneus, 13 generaties vóór Agamemnon; het archeologische onderzoek bevestigt de faam van deze hoge ouderdom. Hier zwoeren de griekse vorsten Agamemnon trouw voor hun vertrek naar Troje, hierheen trokken de jongelingen Cleobis en Biton de wagen van hun moeder, de Hera-priesteres, toen de ossen niet op tijd aanwezig waren. Toen de oudste tempel, uit de 7e eeuw (36,30 x 8,50 m), in 423 afgebrand was, bouwde de argivische architect Eupolemus tussen 420 en 400 ca. 50 m zuidwaarts een nieuwe (39,65 x 20,10 m), waarvoor zijn stadgenoot Polycletus uit goud en ivoor het 6 m hoge zittende cultusbeeld vervaardigde en waarin ook het oude, uit Tiryns stammende, houten beeld van de godin een plaats kreeg. De tempel was omgeven door zuilengangen, altaren en dienstgebouwen, waaraan in de romeinse tijd nog thermen en een gymnasium toegevoegd werden.
Lit. Pausanias, Periegesis 2, 19-24. - F. Cauer (PRE 2, 728-743).
L. Laurenzi (EAA 1, 623-626). - E. Kirsten/W. Kraiker,
Griechenlandkunde (Heidelberg 1962) 341-350. - Uitvoerige
opgravingsverslagen in Bull. de Correspondance Hellénique
(1904-1907, 1920, 1928, 1930, 1953vv) en Meded. Kon. Acad.
van Wetenschappen, afd. Letterkunde (1928, 1931). - M.
Mitsos, Πολιτικὴ ἱστορία τοῦ Ἄργους (Athene 1946). H. G.
Beyen/W. Vollgraff, Argos et Sicyone. Études relatives à la
sculpture grecque de style sévere (Den Haag 1947). W.
Vollgraff, Le sanctuaire d'Apollon Pythéen à Argos (Paris
1956). - C. Waldstein e.a., The Argive Heraeum 1-2 (Boston/
New York 1902-1905). J. L. Caskey/P. Amandry, Investigations
at the Heraion of Argos, 1949 (Hesperia 21, 1952, 165-221).
P. Amandry, Observations sur les monuments de
l'Héraion d'Argos (ib. 21, 1952, 222-274).
R. A. Tomlinson, A. and the Argolid, from the end of the
Bronze Age to the Roman occupation (London 1972). T. Kelly, A
History of Argos to 500 B.C. (Minneapolis 1977). I. Hendriks, De
interpolitieke en internationale betrekkingen van Argos in de vijfde
eeuw v. Chr. (Diss. Groningen 1982).
2) Argos Amphilochicum, hoofdstad van de bergachtige en dun bevolkte landstreek Amphilochia in het uiterste zuiden van Epirus, gelegen aan de oostkust van de Ambracische Golf, ca. 25 km ten zuidoosten van Ambracia. De stad werd ca. 437 vC door Ambracia bezet, een paar jaar later door de Atheners bevrijd en steunde dezen in de eerste jaren van de peloponnesische oorlog bij hun operaties in dat gebied. Voor het overige heeft dit A. nooit enige rol van betekenis gespeeld. [Nuchelmans]