Mycene (Μυκῆναι, Μυκήνη; latijn Mycenae), griekse
paleisburcht en nederzetting in het noordoosten van
de Peloponnesus, die de vlakte van Argos beheerste
en zeer strategisch lag aan de weg van Argos naar
Corinthe en verder naar het noorden.
(I) In de bronstijd was M., dat sinds ca. 3000 vC
bewoond was, het belangrijkste centrum van de z.g.
myceense cultuur. Zijn koningen onderwierpen
grote delen van de Peloponnesus; hun daden hebben
in de griekse sagen diepe sporen nagelaten. Na de
verwoesting door de Doriërs
(ca. 1120 vC ?) heeft
de plaats weinig meer betekend. Uit de archaïsche
tijd dateert een tempel, waarvan enkele sculpturen,
o.a. een metope, bewaard zijn; in de klassieke tijd
was M. een onbeduidend dorp, in de hellenistische
tijd een kleine stad.
Pausanias zag nog resten
van de leeuwenpoort, van de cyclopische muren en
het 'graf van Atreus'.
(III) Monumenten. De burcht van M. bestaat uit een heuvel die zich 278 m boven de zeespiegel verheft en, zelf verscholen liggend achter de Zaraberg, een magnifiek uitzicht over de vlakte biedt. De 900 m lange cyclopische burchtmuur is in drie perioden ontstaan: de ringmuur in de vorm van een halve maan zou ca. 1350 door Perseus zijn aangelegd, een zuidwestelijke uitbreiding, die de gravencirkel A binnen de muur bracht en waartoe de zg. leeuwenpoort behoort, dateert uit ca. 1250 vC (Atreus?), terwijl de vergroting in het oosten, waardoor de Perseia-cisterne binnen het complex kwam te liggen, een generatie later (ca. 1200 vC) geschiedde.
De leeuwenpoort was de hoofdtoegang tot de stad;
zij bestaat uit een 3 m hoge, 2,95 m brede opening
welke is omlijst door vier enorme monolieten: die
boven de deur weegt ca. 18 ton. Daarboven staat de
karakteristieke ontlastingsdriehoek met een reliëf,
waarop twee leeuwen heraldisch opgesteld staan
aan weerszijden van een zuil. Men heeft in dit
embleem het wapen van de myceense vorsten willen
zien.
Binnen de muur lag de door Schliemann onderzochte
gravencirkel A (diameter ca. 26 m), die dateert
uit de 16e eeuw vC. In de zes schachtgraven één
graf werd na Schliemann ontdekt - werden 19
skeletten aangetroffen. Vooral de bijgaven hebben
het Homerische epitheton 'goudrijk' bevestigd. Men
neemt thans algemeen aan dat dit goud werd meegebracht
door Myceners die het in krijgsdienst van
de Egyptenaren tegen de Hyksos
(vreemde overheersers in Egypte
1730-1580 v.C.) hadden vergaard.
Het schijnt dat zich binnen deze cirkel een
dodencultus ontwikkeld heeft. Rond de cirkel werd
een aantal ruime woningen aangetroffen.
Op de top van de heuvel lag het eigenlijke paleis. De kern ervan vormde een hof. Ten oosten daarvan lag een rechthoekig gebouw, het megaron (19 x 11,5 m), dat men betrad via een door twee zuilen geschraagde voorhal; in het centrum lag de ronde haard, die omgeven was door vier zuilen. Deze dispositie weerspiegelt de beschrijving van het Homerische paleis.
Op het oostelijke gedeelte van de burcht lagen
enkele woningen, o.a. die van de ambachtslieden, een
onderaards waterreservoir en twee uitvalspoorten.
Buiten de muur zijn eveneens belangrijke resten aan het licht gebracht. De gravencirkel B (ruim 100 m ten westen van de leeuwenpoort) met een diameter van 28 m was omgeven door een muur van stenen platen. Hierbinnen werden 24 schacht- en andere graven (14 koninklijke) gevonden, die dateren uit de tijd 1650-1550 vC. In een van de nabijgelegen huizen (van de oliehandelaar) werden grote voorraadskruiken en kleitabletten met inscripties in lineair-B gevonden. De koepelvormige graven zijn recenter dan de schacht- en de kamergraven. Zij bestaan uit een lange onoverdekte gang en een ronde, koepelvormige ruimte, waarnaast de eigenlijke grafkamer was gelegen.
Het meest beroemde is het z.g.
graf of schathuis van Atreus, ca. 500 m ten
zuidwesten van de burcht, dat versierd was met een
monumentale façade. De koepel (diameter 14,60 m,
hoogte 13,20 m) bestaat uit een vals gewelf, dat
gevormd is door overkraging van 33 concentrische
rijen opeengestapelde blokken, die aan de
binnenzijde als een gewelf gladgemaakt zijn; rosetten
gaven de indruk van een met sterren bezaaide hemel.
Boven de ingang (5,40 m hoog, 2,70 m breed) liggen
twee enorme stenen platen, waarvan de grootste
(8,50 x 5 x 1,20 m) ca. 120 ton weegt. De oudste
koepelgraven gaan terug tot 1550, terwijl de meest
recente dateren uit het einde van de 13e eeuw vC.
Lit. H. Schliemann, Mykena (Berlin 1878). Chr. Tsountas/ J. Manatt, The Mycenaean Age (Boston/London 1897). A. J. B. Wace, Mycenae. An Archaeological History and Guide (Princeton 1949). Sp. Marinatos/M. Hirmer, Kreta und das mykenische Hellas (München 1959). G. Mylonas, Ancient Mycenae, the Capital of Agamemnon (Princeton 1957). Id., Mycenae and the Mycenaean Age (ib. 1966). Id., Mycenae. A guide to its ruins and its history (Athene 1970). - H. Wace (EAA 4, 1105-1116). - A. Furumark, Mycenaean Pottery. Analysis and classification (Stockholm 1941). Id., The Chronology of Mycenaean Pottery (ib. 1941). F. Matz, Kreta, Mykene, Troja (Stuttgart 1956). T. B. L. Webster, From Mycenae to Homer (London 1958). W. Taylour, The Mycenaeans (London 1964). V. R. d'A. Desborough, The Last Mycenaeans and Their Successors (Oxford 1964). E. Vermeule, Greece in the Bronze Age (Chicago 1964). W. A. McDonald, Progress into the Past. The rediscovery of Mycenaean civilization (Indiana 1969). N. Scoufopoulos, Mycenaean Citadels (Studies in Mediterranean Archaeology 22, Göteborg 1971). H. G. Buchholz/V. Karagheorghis, Prehistoric Greece and Cyprus (London 1973). W.D. Taylour/E.B. French/K.A. Wardle edd., Well Built Mycenae. The Helleno-British Excavations within the citadel at Mycenae, 1959-1969) (Warminster 1981). [J. A. de Waele]