Sparta

artemis orthiaSparta (Σπάρτη), algemeen gangbare benaming voor de polis die in officiële stukken Λακεδαίμων (Laconië) wordt genoemd en die gelegen is in de vlakte van de Eurotas tussen de bergketens van de Parnon en de Taygetus.

(I) Geschiedenis. S. ontstond uit de samenvoeging van waarschijnlijk vijf woonkernen en werd in de 10e en 9e eeuw vC door de Doriërs bezet. In de loop van de 8e en de 7e eeuw vC bezetten dezen ook de rest van de Eurotas-vlakte. Wat in de latere spartaanse staatsregeling heloten zijn, zijn waarschijnlijk afstammelingen van de vroegere bewoners van deze streken. Om Messenië met zijn vruchtbare Pamisus-vlakte te veroveren moest S. verschillende oorlogen voeren. De eerste messeense oorlog dateert men eind 8e eeuw; beslissend was de tweede, ongeveer een eeuw later. Ook de Messeniërs werden toen heloten.

Vroege volksplantingen van S. waarvan de overlevering spreekt, met name Thera en Melus, moeten beschouwd worden als voortzetting van de dorische invasie. Ca. 700 vC heeft S. een kolonie gesticht, Tarente (Italië). Langdurig is S. ook in conflict geweest met Argos om het bezit van de Thyreatis en Cynuria, die uiteindelijk spartaans werden. Deze expansie eindigde ca. 550 vC, toen Tegea in Arcadië niet werd veroverd, maar tot bondgenoot gemaakt (peloponnesische bond). Sindsdien beheerste S. het grootste deel van de Peloponnesus; uitgezonderd bleven zijn aartsvijand Argos alsmede Corinthe en Achaia.

De Spartanen stonden nu aan het hoofd van de belangrijkste militaire macht in Griekenland en richtten hun staat ook in als een groot legerkamp, waaraan het hele staatsleven ondergeschikt was. De eigenlijke Spartiaten, een bemiddelde elite en de enigen die in de apella beslissingen namen voor de staat der Lacedaemoniërs, waren van hun 6e tot hun 20e jaar onderworpen aan een training die hun hele levenswijze op het militaire ieven richtte. Hun land werd bewerkt door de heloten, die zelf een deel, misschien de helft, van de opbrengst hielden maar aan land en taak gebonden waren zonder enig politiek recht. Slechts de perioiken dreven ook handel en oefenden ambachten uit, hadden echter in het bestel van hun staat evenmin politieke rechten. Deze perioiken zijn in het algemeen Lacedaemoniërs die pas land hebben gevonden op grote afstand van het politieke centrum S., maar in sommige gevallen ook nakomelingen van aldaar later door de Spartanen gevestigde bevolkingen, misschien in een enkel geval in de staat opgenomen vroegere bewoners.

Geheel gericht op de militaire beheersing, allereerst van de Peloponnesus, liep S. niet warm voor verzet tegen Perzië in de ionische opstand noch in de slag bij Marathon. In 480 vC echter hield Leonidas met 300 Spartiaten tot het uiterste stand in de pas van Thermopylae en in 479 stond Pausanias aan het hoofd van de legermacht die de perzische troepen bij Plataeae versloeg. De leiding van het voortgezette verzet tegen Perzië kwam echter aan Athene (attisch-delische zeebond), zodat er in de 5e eeuw twee griekse machtsconcentraties ontstonden, de ene om S., de andere om Athene, die onvermijdelijk botsten, reeds in het midden van die eeuw, maar bovenal in de peloponnesische oorlog (431-404), die eindigde met de nederlaag van Athene.

S. had nu de hegemonie in de griekse wereld en bevorderde waar mogelijk oligarchische regimes. Dat zette op veel plaatsen kwaad bloed, hetgeen tot uiting kwam in de z.g. corinthische oorlog (395-386), waarin de athener Conon de spartaanse zeemacht bij Cnidus versloeg. Onder perzische protectie (vrede van Antalcidas of koningsvrede, 386 vC) oefende het echter nog enige tijd in Griekenland zijn hegemonie uit, totdat het door Thebe in 371 bij Leuctra werd verslagen. Daardoor was zijn machtspositie ten val gebracht; fataal was dat het Messenië verloor. In 370 werd aan de voet van de berg Ithome, die deze streek beheerst, de stad Messene gesticht, zodat S. verstoken bleef van de opbrengst van de messeense landbouw, die een essentiële rol had gespeeld in zijn bestaan. Ook de stichting van een arcadische bond Megalopolis) onttrok een groot gebied aan de invloedssfeer van S.

Een leidende positie heeft S. nooit meer ingenomen; enig zelfstandig optreden was er nog toen het zich lang tegen de groeiende macht der Macedoniërs verzette. Het weigerde in 338 toe te treden tot de corinthische bond waarin koning Philippus II van Macedonië de griekse staten organiseerde, en koning Agis III van S. (338-331) probeerde Alexander de Grote tegen te werken.

Ruim een eeuw handhaafde S. zich moeizaam tussen de formaties die in de hellenistische tijd in Griekenland op de voorgrond traden: Macedonië, de Achaeïsche bond en de Aetolische bond. In 221 verloor het de slag bij Sellasia tegen Antigonus III Doson van Macedonië en moest voor het eerst een vreemde macht in zijn stad binnenlaten. In 192 werd het lid van de Achaeïsche bond, die zich toen tegen Macedonië had gekeerd, maar ook in deze constellatie speelde S. geen rol van betekenis. De inwendige grondslagen voor zijn vroegere positie ontbraken: het aantal Spartiaten was radicaal teruggelopen en sedert Messenië zelfstandig was geworden, beschikte het niet meer over de middelen die de vroegere gespecialiseerde militaire macht hadden gevoed.

Omdat S. zich in de conflicten tussen de hellenistische machten en Rome niet meer tegen Rome had gekeerd, verklaarden de Romeinen het in 146 vC, toen de rest van Griekenland provincie werd, tot vrije gemeente, maar het zag zijn gebied verder gereduceerd doordat de Romeinen de perioikengemeenten tot een zelfstandige bond promoveerden, de Eleutherolacones. In de romeinse tijd was S. een rustig provinciestadje, goed onderhouden, in de 2e eeuw nC zelfs welvarend en een trekpleister voor toerisme. De hoogst uitzonderlijke historie met de staatsopvoeding der Spartiaten was natuurlijk bekend en die tradities, nu zonder bete kenis, werden in stand gehouden. Op speciale toeschouwerstribunes, geïnstalleerd in het heiligdom van Orthia, vergaapten menigten zich aan de ruwe behendigheidsproeven die daartoe behoorden, waarbij o.a. jongens werden gegeseld.

Het definitieve einde kwam in 395 nC met de verwoesting door de Goten onder Alarik. In de byzantijnse tijd bevond het politieke centrum zich niet in S., maar 6 km ten westen daarvan, in Mistra, dat gebouwd was tegen de flank van een uitloper van de Taygetus.

(II) Staatsbestel. De unieke constitutie van de spartaanse staat, waarvan hierboven terloops gewag is gemaakt, werd toegeschreven aan het genie van één man, de wetgever Lycurgus. Het is niet gelukt de historiciteit van deze persoon aan te tonen; toch bestaat er vrij grote eenstemmigheid dat de staatsregeling van S. waarschijnlijk in de eerste helft van de 7e eeuw vC ingrijpend is herzien en er een aantal principes zijn vastgelegd, waaraan men in de volgende eeuwen heeft vastgehouden. Een belangrijk document is in dit verband de archaïsche ῥήτρα (wet), die overgeleverd is in het zesde hoofdstuk van Plutarchus' leven van Lycurgus. Overigens blijft in wat ons daar en elders is overgeleverd veel omstreden; we weten bijvoorbeeld van een groepering van de bevolking in ὠβαί, maar het is niet duidelijk of die correspondeerden met de eerder genoemde woonkernen en of zij ook ieder een legeronderdeel leverden. De verdeling in phylen (bij alle Doriërs: Hylleis, Pamphyloi, Dymanes) liep daar waarschijnlijk dwars doorheen. Merkwaardig, en historisch verschillend verklaard, is het feit dat aan het hoofd van de spartaanse staat een tweetal koningen stonden, ieder uit een eigen dynastie, de Agiaden en de Eurypontiden. Voor militaire campagnes werd meestal één van die koningen uitgestuurd; hun macht was echter beperkt; ze waren bijvoorbeeld aan de eforen verantwoording verschuldigd m.b.t. de wettelijke toelaatbaarheid van hun handelen.

Jaarlijks werden vijf eforen gekozen, die toezicht hadden op de toepassing van de wetten en die al spoedig geheel de buiten- en binnenlandse politiek bepaalden; zij zaten ook de apelia voor, een soort volksvergadering, hetgeen vroeger tot de taak der koningen behoorde.

Tot de appella (ἀπέλλα) behoorde iedere Spartiaat boven de 30 jaar; misschien leefde hierin het oude indo-europese gebruik voort dat de vergadering der weerbaren mag beslissen over wetten, allianties, oorlog en vrede, uit te zenden legeraanvoerder e.d. Dat beslissen omvatte echter niet meer dan aanvaarden of verwerpen van een aan de apella voorgelegd voorstel; bovendien heeft een supplement op bovengenoemde rhetra later gezorgd dat zo'n beslissing nog kon worden gecasseerd. In geen geval moeten we hierin de min of meer democratische volksvergadering zien, die zich later in vele griekse staten heeft ontwikkeld.

De gerousia (γερουσία of γεροντία), een raad van dertig (28 + de beide koningen) Spartiaten boven de 60 jaar, had een grote autoriteit. Bij hem berustte de beslissing in belangrijke strafzaken, de politieke uitvoerende macht (maar in de praktijk werd veel gedaan door de eforen), alsmede de bevoegdheid tot het redigeren van de voorstellen waarover de appella zou beslissen. We hebben al gezien dat het mogelijk werd gemaakt dat de gerousia zulke beslissingen weer casseerde: waarschijnlijk heeft men, geheel in de geest van een bekrompen militarisme, de discipline gesteld boven het politieke recht. Deze geest beheerste ook de bevolkingsopbouw: lacedaemonisch burger waren ook de perioiken, maar echt Spartiaat waren alleen de bewoners van de stad die beschikten over een onvervreemdbaar stuk land (κλᾶρος) en die de training (ἀγωγή) hadden doorlopen.

Een zoon van een Spartiaat moest eerst goed worden bevonden door zijn phyle, en bleef dan zes jaren in de familie. Daarna begon de staatsopvoeding, waarop de z.g. παιδονόμος toezicht hield. Deze training speelde zich geheel af in een groep leeftijdsgenoten, met dagelijkse lichaamsoefeningen en schijngevechten, soberheid in kleding en lichaamsverzorging. De laatste paar jaar voor hun 20e waren de proeven nog strenger: de gevechten werden harder, men moest de ingrediënten voor de gemeenschappelijke maaltijden stelen zonder ontdekt te worden en een geseling doorstaan voor het altaar van Artemis Orthia. Daarna was men toegelaten tot de klasse der εἰρῆνες ('volwassenen'?) en werd men lid van een συσσίτιον d.w.z. men nam zgn. maaltijden, die werden bekostigd uit de opbrengst van de κλᾶρος, uitsluitend in zijn club, waar men ook overnachtte. Aristoteles heeft deze opleiding gehekeld en opgemerkt, dat ware moed alleen wordt gevonden bij volwaardige mensen, niet bij dieren. Een zo eenzijdige training maakt mensen tot machines en doet zelfs die deugd die men probeert bij te brengen, teloorgaan.

acropolis(III) Antieke overblijfselen. Er moet in deze streek een vorstendom zijn geweest van myceense (achaeïsche) cultuur, het Sparta van Menelaüs, dat zijn herinnering heeft nagelaten in de gedichten van Homerus. Maar vondsten uit die periode zijn schaars; ze zijn alleen gedaan te Amyclae, Vaphio, Menelaion en Therapne, niet in S. zelf. De oudste vondsten te S. zelf zijn de fundamenten van de tempel van Athena Χαλκίοικος op de acropolis en het heiligdom van Artemis Orthia (zie boven) aan de rivier de Eurotas (van het altaar aldaar is een oudste fase vastgesteld uit de 8e eeuw vC). Verder heeft men op de noordwestelijke flank van de acropolis het theater blootgelegd, dat dateert uit de 3e eeuw vC en verbouwd is in de keizertijd.

Toch blijkt uit de vondsten dat niet alleen het 'homerische' maar ook het oudste dorische S. deel had aan de artistieke ontwikkeling van Griekenland. Vooral uit de 8e eeuw vC zijn bronzen figuren van hoge kwaliteit aan het licht gekomen. Pas ca. 600 vC kan men zeggen dat de creativiteit is opgedroogd; dat houdt ongetwijfeld verband met het feit dat toen de eenzijdige militaire opzet van deze dorische staat definitief zijn beslag had gekregen. Ook de dichtkunst heeft er eertijds, tot het eind van de 7e eeuw, in aanzien gestaan, ofschoon de twee belangrijkste dichters, Alcman en Tyrtaeus, van huis uit geen Spartanen waren.


Lit. Xenophon, Lakedaimonioon politeia. Pausanias 3, 11-18. - Insrripties in IG 5, 1 (Inscriptiones Laconiae et Messeniae, ed. W. Kolbe, Berlin 1913). Verslagen van de engelse opgravingen In BSA 12 (1906) - 16 (1910) en 26 (1926) 30 (1930). - E. Bölte/V. Ehrenberg/E. Ziehen/G. Lippold (PRE 3A, 1265-1528). L. Vlad Borelli (EAA 7, 429-433). P. Cartledge (Princeton Encyclopedia of Classical Sites, Princeton 1976, 855v). Kirsten/Kraiker 402-415. - R. M. Dawkins, The Sanctuary of Artemis Orthia at S. (JHS Suppl. 5, London 1929). P. Roussel, Sparte (Paris 1939, ²1960). W. den Boer, Laconian Studies (Leiden 1954). G. L. Huxley, Early S. (London 1962). F. Kiechle, Lakonien und S. Untersuchungen zur ethnischen Struktur und zur politischen Entwicklung Lakoniens und S.s. bis zum Ende der archaischen Zeit (München 1963). P. Janni, La cultura di S. arcaica 1-2 (Rome 1965-1970). E. N. Tigerstedt, The Legend of S. in Classical Antiquity 1-3 (Stockholm 1965-1978). W. G. Forrest, A History of S., 950-192 B.C. (London 1968, ²1979). E. Rawson, The Spartan Tradition in European Thought (Oxford 1969). C. Stibbe, S. Geschiedenis en cultuur der Spartanen van praehistorie tot Perzische oorlogen (Bussum 1969). P. Oliva, S. and her Social Problems (Amsterdam 1971). A. S. Bradford, A Prosopography of Lacedaemonians from the Death of Alexander the Great, 323 B.C., to the Sack of S. by Alaric, A.D. 396 (München 1977). D. M. Lewis, S. and Persia (Leiden 1977). C. W. Weber, Die Spartaner. Enthüllung einer Legende (Düsseldorf/Wien 1977; nederlandse vertaling De Spartanen; legende en werkelijkheid, Amsterdam 1979). T. A. Boring, Literacy in Ancient S. (Leiden 1979). L. F. Fitzhardinge, The Spartans (London 1980). J.T. Hooker, The Ancient Spartans (London 1980). M. Clauss, S. Eine Einführung in seine Geschichte und Zivilisation (München 1983). [te Riele]


Kaart