Alexander de Grote

muntAlexander de Grote. Onder deze naam is Alexander III van Macedonië bekend.

(I) Bronnen. De geschriften van de ooggetuigen Aristobulus, Callisthenes, Chares, Nearchus, Onesicritus en Ptolemaeus zijn op enkele fragmenten na (bij F. Jacoby, Die Fragmente der Griechischen Historiker 2 B, nr. 117-153) verloren gegaan. Deze zijn echter verwerkt in onze vijf belangrijkste literaire bronnen, waarvan de betrouwbaarheid sterk uiteenloopt en nog steeds het voorwerp van geleerd onderzoek vormt: het 17e boek van Diodorus' Bibliotheca (1e eeuw vC), de Historiae Alexandri Magni van Curtius Rufus (vroege keizertijd), Plutarchus' leven van Alexander (ca. 110 nC), de Anabasis en de Indica van Arrianus (2e eeuw nC) en Iustinus' Epitome uit Pompeius Trogus (3e eeuw nC). De inscripties betreffende A. en zijn daden zijn helaas betrekkelijk schaars. Over de sagen rond de held zie s.v. Alexander-roman.

(II) Leven.

(a) 356-335. A. was de zoon van Philippus II van Macedonië en Olympias, een epirotische prinses. Geboren in oktober 356 vC, groeide hij op aan het destijds van politieke activiteit bruisende hof van Pella, waarheen in 343-342 op verzoek van Philippus ook de wijsgeer en universele geleerde Aristoteles kwam om de opvoeding van de prins te voltooien. Misschien mag men aan de invloed van Aristoteles A.s levenslange bewondering voor Homerus en de held Achilles toeschrijven; in elk geval placht A. nog jaren later te zeggen dat hij aan Philippus het leven (ζῆν), aan Aristoteles het goed leven (καλῶς ζῆν) te danken had. Reeds op zestienjarige leeftijd onderscheidde hij zich als legeraanvoerder en sloeg een opstand van bergstammen neer. Bij Chaeronea (338) forceerde hij aan het hoofd van de macedonische cavalerie de doorbraak door de heilige keurschare der Thebanen. Toen in 337 Philippus Olympias verstiet en Cleopatra tot vrouw nam, begaf A. zich met zijn moeder naar Epirus, maar keerde spoedig terug om zich, althans voor het oog, met zijn vader te verzoenen. Toen deze in 336 vermoord werd, was A. niet de enige troonpretendent, maar hij werd erkend door het leger en ontdeed zich toen snel van zijn mededingers: Cleopatra's oom Attalus, Philippus' neef Amyntas en wellicht nog enkele andere.

Onmiddellijk nam hij het plan van zijn vader, een grootscheepse expeditie tegen het perzische rijk, weer op en liet zich door de corinthische bond het oppercommando over de voorgenomen vergeldingstocht opdragen. Tijdens de voorbereidingen herstelde A. het macedonische gezag in de noordelijke en noordwestelijke grensgebieden van zijn rijk, toen hij vernam dat de Grieken, daartoe aangezet door lieden als Demosthenes en door het rijkelijk stromende perzische goud, naar de wapens hadden gegrepen. Bliksemsnel, binnen 13 dagen, marcheerde hij van de illyrische grens naar Boeotië, versloeg de Thebanen bij verrassing en nam hun stad in. Om een afschrikwekkend voorbeeld te stellen liet hij deze met de grond gelijk maken - slechts de tempels en het huis waarin de dichter Pindarus had gewoond werden gespaard - en de bewoners als slaven verkopen (335).

(b) 334-330. In het voorjaar van 334 was A. zover dat hij, formeel in opdracht van de griekse staten, maar in werkelijkheid als koning van Macedonië, het sein voor de opmars kon geven. Een van zijn beste generaals, Antipater, liet hij als stadhouder van Macedonië en zijn plaatsvervanger in Griekenland achter. Met ruim 40.000 man en een staf van uitstekende generaals stak hij bij Sestus de Hellespont over. Bij het naderen van de aziatische kust wierp de koning vanaf zijn schip zijn speer in de bodem van Azië, het aldus op symbolische wijze in bezit nemend. De romantische aard van de jonge vorst bleek ook uit het feit dat hij een bezoek bracht aan de ruïnes van Troje en offerde op het graf van zijn stamvader en ideaal Achilles. Darius III, zwak vorst van een verzwakt rijk, had het gevaar onderschat en was geheel onvoorbereid; het voor de hand liggende advies van de huurlingencommandant Memnon van Rhodus om een uitputtingsstrategie toe te passen sloeg hij in de wind. De satrapen van Lydië, Phrygië en Cappadocië concentreerden hun troepen in het noordwesten van Klein-Azië, maar leden een zware nederlaag bij het riviertje de Granicus (mei/ juni 334): A. zond 300 buitgemaakte wapenrustingen naar Athene als wijgeschenk voor de stadsgodin. In een snel tempo kon hij vervolgens het eerste deel van zijn taak volbrengen, de bevrijding van de griekse kuststeden. Slechts hier en daar, bv. in Milete, stuitte hij op enige tegenstand. De winter werd doorgebracht in Gordium (gordiaanse knoop!). Van hieruit brak hij in 333 op, met het doel zo spoedig mogelijk de kusten van Syrië en Egypte te bezetten en aldus systematisch de betrekkelijk sterke perzische vloot van haar bases te beroven en 'te land te verslaan'. Via Ancyra en het Taurusgebergte trok hij naar Noord-Syrië, waar hij in november bij Issus de befaamde slag met omgekeerde fronten won. Darius, die inmiddels zelf de leiding van de oorlog op zich genomen had, vluchtte, zijn moeder Sisygambis, zijn gemalin Statira en zijn kinderen vielen in de handen van zijn tegenstander, maar werden ridderlijk behandeld. ammoniumEen vredesaanbod van Darius, die bereid was afstand te doen van heel het westelijke deel van zijn rijk, werd echter afgeslagen, het eerste duidelijke teken dat A. zijn doelwit hoger had gestoken dan alleen het verslaan van de Perzen. De phenicische havensteden Byblus en Sidon kozen A.s zijde, maar het machtige Tyrus weigerde zich over te geven en kon eerst na een moeizaam en geniaal beleg van zeven maanden in augustus 332 tot capitulatie worden gedwongen: dit betekende het einde van Perzië als zeemacht. Een snelle opmars door Syrië en Palestina volgde en Egypte gaf zich zonder slag of stoot aan A. over. Hier werd hij begroet als bevrijder van het perzische juk, waaronder het land sinds 343 opnieuw zuchtte, en tot farao gekroond; hij won bovendien de sympathie van de bevolking door zijn respect voor de inheemse gebruiken. Aan de mond van de canopische Nijl-arm stichtte hij de latere wereldstad Alexandrië, bij een bezoek aan het libysche orakel van Zeus Ammon werd hij door de priesters als zoon van Ammon aangesproken, hetgeen het zelfbewustzijn en het aanzien van de jonge vorst, juist in het Oosten, niet weinig vergrootte.

In de lente van 331 arriveerden troepenversterkingen uit Macedonië en kon de laatste fase van de onderneming een aanvang nemen: A. rukte op naar het hart van het Achaemeniden-rijk, waarvan het lot werd bezegeld ten oosten van de Tigris in de slag bij Gaugamela, op 1 oktober van dat jaar. Het nieuw geworven reusachtige perzische leger werd vernietigd of verstrooid. Darius ontkwam naar Medië, maar was nu nog slechts een vluchteling; A. nam de titel 'koning van Azië' aan. Zonder moeite bezette hij de koninklijke residenties Babylon, Susa en Persepolis en maakte zich meester van de enorme rijksschatten. In Persepolis eindigde in de winter van 331/330 de 'panhelleense wraakoefening'; de stad werd geplunderd en in brand gestoken, naar het heet als plechtige vergelding voor de verwoesting van de griekse heiligdommen door Xerxes. A.s griekse troepen kregen ontslag, maar een groot gedeelte bleef, nu als huurlingen, bij hem in dienst. Na een avontuurlijke achtervolging haalde A. in Hecatompylus ten zuiden van de Kaspische zee de steeds verder oostwaarts vluchtende Darius in; deze was door zijn neef Bessus, de satraap van Bactrië, zwaar gewond op de weg achtergelaten en stierf voordat A. zelf arriveerde. A. liet Darius met koninklijke pracht en praal begraven en beschouwde zich voortaan als zijn wettige opvolger (zomer 330); van toen af ging hij zich steeds meer als een oosters despoot gedragen.

Klik hier voor een kaart van Alexanders tocht.

(c) 330-327. De achtervolging van Darius had A. in streken gebracht die hem en zijn landgenoten volkomen vreemd waren. De voortgezette felle weerstand van Bessus, Spitamenes en de inheemse bevolking, zijn zucht naar macht en avontuur noodzaakten hem steeds verder op te rukken. Bijna drie jaar (330-327) duurde de onderwerping van de iraanse stammen in Hyrcanië, het Hindukusj-gebergte, Bactrië en Sogdiana. Kris kras door het onherbergzame bergland trekkend, overal nederzettingen stichtend, waarvan vele de naam Ἀλεξάνδρεια (Alexandrië) kregen en met macedonische en griekse kolonisten werden bevolkt, bereikte hij tenslotte de Jaxartes (thans Syr Darja). Bessus was al eerder gevangen genomen en terechtgesteld.

Inmiddels wekte A.s optreden als oosters vorst - hij eiste de προσκύνησις (knieval waarbij het stof voor 's konings voeten wordt gekust), droeg een perzisch staatsiegewaad, omringde zich met oosterse hovelingen en ceremonieel, benoemde hier en daar oosterlingen tot satraap, en huwde de bactrische prinses Roxane - steeds meer het ongenoegen van zijn macedonische getrouwen. Vervreemding, wederzijdse achterdocht en nog erger konden niet uitblijven. In 330 werd Philotas, de commandant van de macedonische cavalerie, op beschuldiging van hoogverraad terechtgesteld, spoedig daarna diens vader Parmenio, die in Ekbatana als gouverneur van Medië was achtergelaten. Te Maracanda (thans Samarkand) vermoordde de koning in een dronken bui na een woordenwisseling zijn beste vriend Clitus, die hem bij de Granicus het leven had gered. Callisthenes, aangesteld als officieel historiograaf van de expeditie, werd in de gevangenis geworpen, waar hij overleed.

(d) 327-324. In 327 bereikte A. met zijn leger het indische Vijfstromenland, stak de Indus over, maar stootte aan de Hydaspes (thans Djhilan) op tegenstand van de machtige koning Porus. Deze verloor, ondanks de vele strijdwagens en olifanten die hij in het veld bracht, de slag (326), maar werd door A. clement behandeld en zelfs als trouwe bondgenoot gewonnen. Nog verder oostwaarts ging de tocht onder voortdurende schermutselingen met de inheemse bevolking. Bij de Hyphasis (thans Satledj) aangekomen, weigerden de uitgeputte troepen echter nog verder te trekken. A. moest zijn plan om de oostelijke oceaan te bereiken opgeven. Na het bouwen van twaalf geweldige altaren ter ere van de olympische goden nam de terugtocht naar het Westen een aanvang; deze werd voor een deel een wetenschappelijke expeditie. In de zomer van 325 bereikte men de Indische Oceaan. Nearchus zeilde westwaarts met de opdracht de zeeweg tussen de Indus en de Perzische Golf te ontdekken, Craterus koos een route door het binnenland, terwijl A. zelf met een groot gedeelte van het landleger onder grote ontberingen door de zuidelijke woestijnen marcheerde. Bij de ingang van de Perzische Golf troffen de drie contingenten elkaar weer, en in het voorjaar van 324 zag het zegevierende leger na zes jaar Susa weer.

(e) Alexanders laatste levensjaar en dood. Een geweldig feest werd aangericht, het leger rijkelijk beloond. 10.000 Macedoniërs huwden met perzische en andere oosterse vrouwen, A. zelf nam een tweede echtgenote in Darius' dochter Statira. Maar nieuwe taken wachtten. Allereerst moest een einde gemaakt worden aan de ontrouw en corruptie die tijdens zijn langdurige afwezigheid hoogtij hadden gevierd (Harpalus). Voorts moest een definitieve organisatievorm voor het geweldige rijk ontworpen worden. Hij trof voorbereidingen voor nieuwe veldtochten, tegen Arabië en, als we latere geschiedschrijvers mogen geloven, zelfs tegen Carthago en Italië. Een voorgenomen legerhervorming deed een muiterij onder zijn macedonische troepen uitbreken, die slechts door zijn persoonlijk ingrijpen bedwongen kon worden. De handel werd bevorderd door het in omloop brengen van de perzische staatsschatten en de invoering van de attische muntvoet. Van zijn griekse onderdanen eiste hij zijn opneming onder de goden; zij moesten alle ballingen amnestie verlenen. Temidden van al deze bezigheden werd hij door een ernstige ziekte getroffen (malaria?); binnen weinige dagen stierf hij, slechts 32 jaar oud, op 13 juni 323, nadat het gehele macedonische leger de gelegenheid had gehad langs het sterfbed defilerend afscheid te nemen. Het stoffelijk overschot werd eerst in Memphis bijgezet, later door Ptolemaeus naar Alexandrië overgebracht, waar het eeuwenlang het religieuze middelpunt van de stad vormde. Een paar maanden na A.s dood schonk Roxane het leven aan een zoon, Alexander IV. De opvolging was echter niet geregeld; het geweldige rijk viel ten prooi aan de twistende generaals (Diadochen).

(III) De fascinerende persoonlijkheid van A. vertoont een wonderlijke mengeling van schitterende intelligentie, hartstochtelijke prestatiezucht, brede belangstelling, grote verbeeldingskracht en een sterke neiging tot romantisch vertoon, alles in evenwicht gehouden door een ongeëvenaarde wilskracht en bovenmate begunstigd door de historische omstandigheden. Aan zijn grootheid als veldheer twijfelt vrijwel niemand, maar over zijn politieke oogmerken en verdiensten zijn de meningen zeer verdeeld. In elk geval heeft zijn optreden een nieuwe fase in de ontwikkeling van de griekse wereld en het Nabije Oosten ingeluid. Hij streefde bewust naar een culturele fusie van oost en west en was de wegbereider van het hellenisme, dat zich van de voorafgaande tijd vooral onderscheidt door een meer kosmopolitisch denken en handelen. De stichting van zoveel nieuwe steden, die onder meer met Grieken werden bevolkt, kan gelden als de derde griekse kolonisatie. Het culturele en religieuze syncretisme waartoe dit alles aanleiding gaf wordt niet zelden overschat. Als voorbeeld en ideaal heeft A. veel aantrekkingskracht uitgeoefend op latere veldheren en staatslieden (Caesar, Constantijn, Julianus, Napoleon enz.).

(IV) Reeds de grootste kunstenaars van zijn tijd, de beeldhouwer Lysippus, de schilder Apelles en de zegelsnijder Pyrgoteles, die door onze bronnen als officiële hofkunstenaars van A. worden vermeld, hebben de basis gelegd voor de iconografie van A., die met een bijna onafzienbare reeks van sculpturen en van afbeeldingen op munten, mozaïeken en gemmen tot de rijkste van de Oudheid behoort en een beslissende invloed heeft gehad op de iconografie van vorsten in de Oudheid, de middeleeuwen, de renaissance en zelfs daarna. De geschreven bronnen en de bewaard gebleven kopieën steunen de opvatting dat reeds tijdens het leven van A. twee typen van beeltenissen bestonden, een van de geheroïseerde veldheer en een van de vergoddelijkte vorst. Het meest getrouw schijnt de gestalte van A. terug te vinden te zijn in de z.g. Azara-herme in het Louvre (4e eeuw vC). Het belangrijkste grote standbeeld is de A. Rondanini in de Münchense Glyptothek (4e eeuw vC), die A. als Apollo schijnt voor te stellen. Het A.-mozaïek, in 1831 gevonden in de z.g. Casa del Fauno te Pompeji (thans in het Museo Nazionale te Napels), is waarschijnlijk een kopie naar een schilderij van Philoxenus van Eretria (4e eeuw vC). De beroemde A.-sarkofaag (gevonden bij Sidon, thans in het museum te Istanbul) is niet de graftombe van A., maar ontleent zijn naam aan de (vermeende?) aanwezigheid van de figuur van A. op de jacht- en strijdscènes die de vier zijden sieren (eind 4e eeuw vC).


Lit. J. Kaerst (PRE 1, 1412-1434). - G. Radet, Alexandre le Grand (Paris 1931). U. Wilcken, Alexander der Grosse (Leipzig 1931). V. Ehrenberg, Alexander and the Greeks (Oxford 1938). W. W. Tarn, Alexander the Great (Cambridge 1948). F. Schachermeyr, Alexander der Grosse, Ingenium und Macht (Graz-Wien 1949). P. Cloché, Alexandre le Grand et les essais de fusion entre l'Occident gréco-romain et l'Orient (Neuchâtel 1955). -G. A. Mansuelli/C. Bertelli (EAA 1, 236-2A6). -J. J. Bernoulli, Die erhaltenen Darstellungen Alexanders des Grossen (München 1905). K. Gebauer, Alexanderbildnis und Alexandertypus (Mitteilungen des Deutschen Archäologischen Instituts, Athenische Abteilung, 63-64, 1938-1939, 1-106). M. Bieber, The Portraits of Alexander the Great (Proceedings of the American Philological Association 93, 5, 1949). - T. Winter, Der Alexandersarkophag von Sidon (1912). Andraeae, Das Alexandermosaik (Bremen 1959). L. Pearson, The Lost Histories of A. the Great (New York 1960). N. G. Hammond, Three Historians of A. the Great. The so-called vulgate authors, Diodorus, Justin and Curtius (Cambridge 1983). - F. Schachermeyr, A. der Grosse. Das Problem seiner Persönlichkeit und seines Wirkens (Wien 1973). N. G. Hammond, A. the Great, King, Commander and Statesman (London 1981). - M. Bieber, A. the Great in Greek and Roman Art (Chicago 1964). [Nuchelmans]


Lijst van Namen