Antipater (Ἀντίπατρος), griekse eigennaam die vooral in de hellenistische tijd veel voorkomt.
(1) Antipater van Macedonië (397-319), zoon van Isolaüs, bekwaam generaal en vertrouweling van de koningen Philippus II en Alexander de Grote. In 347 en 346 speelde hij een belangrijke rol bij de totstandkoming van de z.g. vrede van Philocrates tussen Philippus en Athene. Na Philippus' dood (336) steunde hij Alexander bij diens strijd om de troon, tijdens Alexanders aziatische veldtocht was hij stadhouder van Macedonië en Griekenland. als fungerend hoofd van de panhelleense bond maakte hij zich bij de Grieken zeer gehaat; hij verleende overal steun aan oligarchen en tirannen. Toen Agis III van Sparta een groot deel van de Peloponnesus tot afval wist te bewegen, bracht A. hem een beslissende nederlaag toe bij Megalopolis (331).
Bij de taakverdeling tussen Perdiccas, Craterus en A. na de dood van Alexander behield A. het beheer over Macedonië en de europese gebieden. Nog in 323 werd hij verrast door een plotselinge opstand van de Atheners, Aetoliërs en Thessaliërs. Hij werd ingesloten in de vesting Lamia op de grens van Thessalië en Midden-Griekenland. Pas toen zijn schoonzoon Craterus hem te hulp gesneld was, kon hij het beleg breken en de verbonden Grieken bij Crannon verslaan (322). Athene werd tot capitulatie gedwongen: de democratie werd er vervangen door een timocratie, waarin slechts 9000 bewoners van Attica het burgerrecht bezaten; Demosthenes pleegde zelfmoord.
In 321 trok A. met Antigonus Monophthalmus,
Craterus en Ptolemaeus te velde tegen de overmoedige
Perdiccas. Bij de verdelingsconferentie van
Triparadisus (321) werd de grijze generaal tot
opvolger van Perdiccas benoemd als bestuurder van
het gehele rijk. In gezelschap van de beide koningen
Philippus Arrhidaeus en de jonge Alexander en diens
moeder Roxane keerde hij naar Macedonië terug.
A. stierf echter spoedig daarna, in de zomer van 319.
Tot zijn opvolger had hij niet zijn zoon Cassander,
maar de hoogbejaarde Polyperchon benoemd.
Lit. J. Kaerst (PRE 1, 2501-2508).
(2) Antipater van Macedonië,
kleinzoon van de vorige, zoon
van Cassander en Thessalonice. Toen Cassanders
oudste zoon Philippus IV in 297 vC na een regering
van slechts enkele maanden stierf, werd hij
opgevolgd door zijn jongere broers A. en Alexander V,
aanvankelijk onder regentschap van hun moeder.
Later heersten de beide broers ieder over een deel
van Macedonië. Toen ze onenigheid kregen, intervenieerden
Pyrrhus
van Epirus en Demetrius Poliorcetes.
Deze laatste verdreef A., die in 287 als een
lastige gast vermoord werd door de thracische koning
Lysimachus, met wiens dochter Eurydice hij
gehuwd was.
(3) Antipater, grootvader van
Herodes de Grote, aanhanger
van Johannes Hyrcanus I (134-104). Door Alexander
Jannaeus tot gouverneur van Idumaea benoemd,
verwierf hij zich groot aanzien bij de omwonende
volken en legde aldus de grondslagen voor de latere
macht van zijn familie.
(4) Antipater, zoon van Antipater, gehuwd met de arabische
prinses Cypros, vader van
Herodes de Grote. Als
bondgenoot van Johannes Hyrcanus II (63-40) in
diens strijd tegen Aristobulus verwierf hij veel
invloed en trachtte die nog te vergroten door diensten
aan de Romeinen te bewijzen.
Julius Caesar, die hij
steunde in de oorlog tegen Alexandrië (48-47),
benoemde A. in 47 tot procurator van Judaea. Hij
werd vermoord in 43 vC.
(5) Antipater, zoon van
Herodes de Grote en Doris. Nadat
hij met zijn moeder vele jaren in ballingschap geleefd
had, won hij ca. 13 vC de gunst van zijn vader
terug en wist in 7 vC de terechtstelling van zijn
stiefbroers, de zonen van Mariamne, te bewerken.
Kort voor Herodes' dood (4 vC) werd hij zelf, verdacht
van moordplannen tegen zijn vader, op diens
last ter dood gebracht.
(6) Antipater van Tarsus,
stoïcijns wijsgeer,
volgde Diogenes van Babylon
ca. 150 vC op als hoofd van de
atheense Stoa en bleef dit tot zijn zelfmoord (ca.
137?). Zijn voornaamste leerling was zijn opvolger
Panaetius
van Rhodus. De leer van A. verschilde weinig van die van
Chrysippus. In een groot aantal
geschriften, o.a. over de goden (Περὶ θεῶν) en de
mantiek (Περὶ μαντικῆς) verdedigde hij de opvattingen
van de Stoa, met name ten aanzien van het doel
van het leven, tegen de kritiek van Carneades. In
Περὶ γάμου (Het huwelijk) prees hij, in tegenstelling
tot vele andere stoïcijnen, de gehuwde levensstaat
als de meest volmaakte.
Lit. Testimonia en fragmenten bij H. von Arnim, Stoicorum
veterum fragmenta 3 (Leipzig 1923) 244-258. - M. Pohlenz,
Die Stoa. Geschichte einer geistigen Bewegung 1 (Göttingen
1948) 180-190, 2 (ib. 1949) 91-96.
(7) Antipater van Sidon (eind 2e eeuw vC), grieks epigrammendichter
uit de z.g. phenicische school. Van A.
zijn ca. 80 puntdichten bewaard gebleven in de
Anthologia Palatina,
hoofdzakelijk fictieve grafschriften.
Hoewel zijn verzen geen originaliteit vertonen,
bezit hij meer ernst dan de meeste van zijn
collega's uit dezelfde tijd. Volgens Cicero beïnvloedde
hij de latijnse beoefenaars van het genre.
Lit. P. Waltz, De Antipatro Sidonio (Bordeaux 1906).
(8) Antipater van Thessalonica,
grieks epigrammendichter
van wie ca. 100 gedichten van zeer verschillende
kwaliteit zijn overgeleverd in de
Anthologia Palatina.
Hij was werkzaam in Rome ten tijde van
keizer Augustus.
Zijn beschermheer was L. Calpurnius
Piso Frugi, voor wiens zonen
Horatius zijn
Ars poëtica schreef.
(9) Lucius Coelius Antipater, romeinse annalist. Zie s.v.
Coelius. [Nuchelmans]