Caius Octavius werd 23 september 63 v.C. in Rome geboren als zoon van Caius Octavius en Atia. Atia was een dochter van Atius Balbus en Iulia, zuster van Iulius Caesar. Zijn vader stamde uit een rijke familie in Velitrae; hij was slechts een eques, maar bracht door het bekleden van de praetuur in 61 zijn familie in de senatorenstand.
I. Jeugd en opvoeding. Na zijn vroege dood in 59 v.C. trouwde Atia met Lucius Marcius Philippus, consul in 56, in wiens huis hij opgroeide met zijn zusters Octavia maior en minor. Tussen zijn grootmoeder Iulia en hem ontstond een bijzondere band en hij hield op 12-jarige leeftijd een lijkrede voor haar. Hij werd echter het meest beïnvloed door zijn oudoom Iulius Caesar die al vroeg belangstelling voor hem toonde en hem een opvoeding in de rhetorica en filosofie liet geven. In 48 v.C. werd hij tot pontifex benoemd. Caesar liet hem deelnemen aan zijn triomftocht in 46 en aan zijn expeditie naar Spanje in 45 en benoemde hem in zijn testament tot hoofderfgenaam.
II. Van 44 to 42. Toen Octavius in 15 maart 44 in Apollonia (Illyrië) vertoefde, hoorde hij dat
Caesar vermoord was
en dat hij bij testament ook als zoon van Caesar was geadopteerd. Hij trad onmiddellijk
zelfstandig op door niet direct de moordenaars van Caesar aan te pakken en vertrok naar
Italië en liet zich enkele maanden later aan het volk voorstellen als erfgenaam en zoon
van Caesar. Door zijn innemend optreden wist duizenden veteranen van Caesar en zelfs Cicero
voor zich te winnen. Hij nam de naam Caius Iulius Caesar Octavianus aan. Hierdoor kwam hij in
conflict met Marcus Antonius, de beste generaal van Caesar
en toen de enige overgebleven consul.
De weduwe van Caesar had hem namelijk het beheer over het enorme vermogen van Caesar gegeven; dit kwam hem goed uit, daar hij grote schulden had. Om de legaten van het Caesars testament aan veteranen en volk uit te kunnen betalen verkocht Octavianus een groot deel van zijn eigen bezittingen. Hij kon hiermee aan zijn verplichtingen voldoen. Dit feit en de schaamteloze manier waarop Antonius vervalsingen in Caesars testament aanbracht om zichzelf en zijn vrienden te bevoordelen, deed de publieke opinie weldra ten gunste van Octavianus omslaan. Hij wist een leger van 10000 ervaren soldaten werven, maar Antonius wekte door zijn brute houding de wrevel van zijn eigen aanhangers, die niet wilden dat men raakte aan Caesars zoon.
Toen Antonius in het najaar van 44 naar Gallia vertrokken (illegaal!) was om Decius Brutus (een van de moordenaars) te verdrijven, kreeg Octavianus van de senaat op voorstel van Cicero de senatoriale waardigheid en het imperium om zo over zijn troepen te beschikken. Octavianus versloeg toen bij Mutina Antonius. Daarbij sneuvelden de beide consuls en het gevolg was dat Octavianus de macht kreeg over het hele senaatsleger. Toen de senaat hem het gevraagde consulaat weigerde, rukte Octavianus met zijn leger op naar Rome, dwong de verkiezing van hemzelf tot consul af en liet de moordenaars van Caesar vogelvrij verklaren. Tegen de dreiging die uitging van Antonius aan de ene kant en de moordenaars aan de andere kant, dekte Octavianus zich door met Antonius en Lepidus het 2e driemanschap te sluiten, wat zelfs door de senaat werd bekrachtigd. Hun doel was de moordenaars uit te schakelen. Veel mensen belandden op de proscriptielijsten o.a. Cicero. Antonius en Octavianus staken over naar Griekenland. Bij Philippi werd het leger van Cassius verslagen; enige weken later ook dat van Brutus.
III. Van 42 tot 31. Antonius gold als de eigenlijke overwinnaar en dat bleek ook uit de verdeling van de macht. De landverdelingen, nodig om de soldaten te betalen, maakten Octavianus zeer impopulair. Octavianus kreeg volmachten in het Westen, Antonius in het Oosten en Lepidus in Africa. Ook Sextus Pompeius die, vogelvrij verklaard, de zee rond Sicilië beheerste, sloot zich bij hun verbond aan. Octavianus trouwde zelfs met Scribonia, een zuster van de schoonvader van Sextus Pompeius. Maar in 39-38 brak de oorlog met Sextus Pompeius weer uit. Octavianus gaf aan Scribonia de scheidingsbrief en trouwde met Livia Drusilla, de vrouw van Tiberius Claudius Nero, die gedwongen werd te scheiden. Reeds 3 maanden later werd Drusus maior geboren; Octavianus zond hem naar Tiberius Nero, maar deze stief na een paar jaar, waarna Drusus en zijn oudere broer Tiberius in het huis van Octavianus werden opgenomen. Sextus Pompeius sneed terwijl Antonius dit oogluikend toestond, met zijn schepen de korentoevoer naar Rome af. Op advies van Marcus Agrippa liet Augustus in de nieuwe haven van Baiae een grote oorlogsvloot bouwen. In de zomer van 36 versloeg Agrippa tenslotte Sextus Pompeius. Lepidus probeerde zich van Sicilië meester te maken, maar hij moest zich aan Octavianus overgeven. Deze schonk hem genade en liet hem tot het einde van zijn leven het ambt van pontifex maximus behouden.
Octavianus was nu meester van het Westen, hij beheerste de zee, de korenaanvoer uit Sicilië en Africa was verzekerd en de handel welvaart bloeiden weer op. Antonius verzwakte door fouten steeds zijn positie in het Oosten. Hij gedroeg zich namelijk als een koning. Erger was zijn verhouding met Cleopatra aan wie hij grote delen van het rijk wegschonk. Toen Antonius zijn huwelijk met Octavia officieel ontbond, gold hij als staatsvijand. Zijn huwelijk met Cleopatra voelde men als belediging van het hele Romeinse volk. Aan Cleopatra werd de oorlog verklaard (32). In de zeeslag bij Actium manoeuvreerde Agrippa met zijn snelle schepen de kolossen van Antonius in het defensief; deze volgde de vluchtende Cleopatra en liet zijn landmacht achter, die enkele dagen later capituleerde. Antonius en Cleopatra pleegden in Alexandrië zelfmoord.
IV Principaat. Met de val van Antonius kwam een einde aan de burgeroorlogen. Het vredeswerk kwam aan bod en dit is de beste rechtvaardiging van de heerschappij van Augustus, gesymboliseerd door de Ara Pacis. Voorzichtiger en met een betere kijk op de volkspsyche dan Caesar streefde Octavianus naar een compromis tussen de oude republiek en de onvermijdelijke monarchie. Op 11 januari 29 werd de tempel van Ianus gesloten als teken van vrede. In 28 organiseerde hij samen met Agrippa een census, zuiverde de senaat van onwaardige leden en bracht het aantal senatoren terug naar 800 (later naar 600) en nam de titel princeps aan. Op 13 januari 27 legde Octavianus de onbeperkte macht neer en drie dagen later kreeg hij de titel Augustus.
Tot 23 v.C. werd hij elk jaar consul; daarna niet meer, maar wel werd hij elk jaar volkstribuun en kreeg hij het imperium proconsulare maius over alle provincies waardoor hij opperbevelhebber van alle troepen was. Na de dood van Lepidus werd hij ook pontifex maximus. Hij weigerde bij voortduring de dictatuur; de senaat behield het beheer over de staatskas.
Hij heeft het leger hervormd: een vast beroepsleger van 28 (later 25) legioenen met een diensttijd van 16, later 20 jaar. De veteranen hadden recht op verzorging in geld en land. Bij dienstneming in het leger kregen provinciebewoners het Romeins burgerrecht. Dit maakte het leger zeer aantrekkelijk. Naast de legioenen waren er auxilia, hulptroepen, gerecruteerd uit bondgenoten. Een aparte plaats namen de negen cohortes praetoriae (pretorianen) in, elk 1000 man sterk; ze vormden de lijfwacht van de princeps, stonden onder twee praefecti praetorio, hadden kortere dienstijd en hogere soldij. Met de handhaving van de orde in de hoofdstad werden drie cohortes urbanae (politie) en zeven cohortes vigilum (brandweer) onder het commando van de praefectus urbi belast. Voor de vloot werden in Italië twee bases gesticht, Misenum en Ravenna.
Voor het godsdienstige en morele herstel zorgde Augustus vooreerst door het bouwen of restaureren van 80 tempels in de stad en de aanvulling der oude priestercolleges; reeds verdwenen colleges als de fratres Arvales werden heropgericht. De verering van de eigen persoon verbood Augustus aan de Romeinse burgers in Italië en liet hij met beperkingen toe in het Oosten. Grote invloeden hadden zijn leges de ambitu (18 v.C.: deze sloot veroordeelden wegens omkoperij voor vijf jaar van openbare ambten uit), de adulteriis coercendis (18 v.C.: stelde strenge straffen op overspel in) en de maritandis ordinibus (18 v.C.: verbood personen van seantoriale rang te huwen met vrijgelaten vrouwen en actrices, maar stond het huwelijk van vrije burgers met vrijgelatenen toe; gehuwden met kinderen kregen privileges). Het nationale bewustzijn trachtte hij te bevorderen door samen met zijn vrienden (Maecenas, Agrippa, Gallus) de Romeinse dichters en schrijvers te begunstigen: op zijn instigatie schreef Vergilius zijn Aeneis; Horatius prees in zijn Romeinse oden de virtus Romana; Livius schreef zijn omvangrijk geschiedwerk Ab urbe condita. In de nieuwe openbare bibliotheken kwam ook een Griekse afdeling; zo werd Rome naast Alexandrië een centrum der Griekse literatuur: Dionysius van Halicarnassus, Strabo en anderen schreven hun werk in Rome.
Enorm veel heeft Augustus, daarbij vooral geholpen door Agrippa, gedaan voor de verfraaiing van de hoofdstad, die eerst nu kon wedijveren met de grote Hellenistische steden. In 2 v.C. werd het nieuwe Forum Augusti met de tempel van Mars Ultor ingewijd. Tot stand kwamen de tempel van Apollo op de Palatijn (28 v.C.) met bijbehorende bibliotheek, de porticus Octaviae op het Marsveld, de Curia Iulia (29 v.C.) en de Basilica Iulia (12 n.C.), Mausoleum van Augustus (28 v.C.), het Theater van Marcellus (13 of 11 v.C.). In 17 v.C. werd in Rome op grootse wijze het (uitgestelde) eeuwfeest van de stad gevierd (ludi saeculares), waarvoor Horatius de officiële hymne dichtte, het bewaard gebleven Carmen saeculare.
V. Buitenland. In zijn buitenlandse politiek hield hij rekening met het algemen verlangen naar vrede. Afgezien van de mislukte Arabische expeditie van Marcus Aelius Gallus (25-24 vC.) heeft hij geen gebiedsuitbreiding nagestreefd. Omdat hij echter het rijk zoveel mogelijk natuurlijke grenzen wilde geven, werd hij gedwongen talrijke oorlogen te voeren: in Mauretania, Egypte. In Judaea (waar in 6 v.C. Jezus Christus geboren werd) regeerde koning Herodes de Grote, wiens rijk na de slag bij Actium en nogmaals in 20 v.C. aanzienlijke gebiedsuitbreiding kreeg. Het kernpunt van de politiek in het Oosten was sinds de nederlagen van Crassus en Antonius de verhouding tot de Parthen. Augustus wilde geen revanche-oorlog en gebruik makend van twisten in het Arsacidenhuis wist hij een groot diplomatiek succes te behalen: Phraätes IV leverde in 20 v.C. de bij Carrhae door Crassus verloren veldtekenen en buit uit; de veldtekenen werden opgesteld in de tempel van Mars Ultor. In 9 v.C. gaf hij zelfs vier zoons als gijzelaar. De eigenlijke twistappel tussen Romeinen en Parthië vormde Armenië. Daar zette Tiberius in 20 v.C. een Romeinse pretendent, Tigranes, op de troon. Van 23 tot 21 en 17 tot 13 werkte Agrippa in de grensgebieden. In 1 v.C. werd Caius Caesar naar het Oosten gezonden en vernieuwde de goede verstandhouding met Armenië. Volk en adel van dit land bleven echter in meerderheid anti-romeins en het is nooit gelukt de Parthische invloed in Armenië definitief in te dammen.
Een dringend probleem was de beveiliging van de noordgrenzen van Italië en Macedonië. In 25 v.C. werden de Salassi in Noord-Italië onderworpen: daar werd een militaire kolonie gevestigd: Augusta Praetoria Salassorum (Aosta). Een aanval van de Pannoniërs en Norici vormde in 16 v.C. de aanleiding tot de annexatie van Noricum, gevolgd door de onderwerping der Vindelici en Raetiërs door zijn stiefzoons Tiberius en Drusus. De zwaarste strijd moest geleverd worden aan de benedenloop van de Donau, waar de Geten een sterke macht vormden, voortdurend invallen deden in Macedonië en Thracië en een groot deel van de zuidelijke oever bezet hadden. De beslissing viel in de jaren 6-9 v.C., toen bij een opstand van de Pannoniërs de Geten onder hun krachtige koning Matbod ingrepen. De strijd, waarbij 15 legioenen moesten worden ingezet, werd door Tiberius tot een goed einde gebracht: Pannonia en Moesia werden keizerlijke provincies, het mondingsgebied van de Donau werd bij Thracië gevoegd, dat onder eigen inlandse vorsten moest zorgen voor de grensverdediging.
Verreweg de grootste en belangrijkste provincie was Gallia. Hier waren sinds Caesar slechts definitieve regelingen getroffen en moest nog menige opstand onderdrukt worden. In 27 v.C. organiseerde Augustus er persoonlijk het bestuur. Hij hield de census en regelde de belastingen. Het land Gallia werd verdeeld in drie districten (later keizerlijke provincies), Aquitania, Lugdunensis en Belgica, die hun gemeenschappelijke landdagen in Lugdunum hielden, waar de Ara Romae et Augusti het religieuze middelpunt van Gallië vormde; de oude provincie Gallia Narbonensis werd van de rest gescheiden en aan de senaat toegewezen (22 v.C.). Grote last bezorgden de invallen der Germanen, vooral die der Sugambri, die o.a. Marcus Lollius in 16 v.C. een zware nederlaag toebrachten. Toen de Sugambri in 12 v.C. een nieuwe aanval deden, besloot Augustus tot de onderwerping van de Germanen aan de overzijde van de Rijn. Het commando werd opgedragen aan Drusus maior. Deze versterkte eerst de Rijnlinie met een reeks castra en castella o.a. Mogontiacum (Mainz) en Castra vetera (Xanten). Daarna trok hij over de Rijn, legde een kanaal aan van de Rijn naar de Zuiderzee (ijsselmeer), bracht hierlangs zijn vloot in de Noordzee en onderwierp de Bataven en de Friezen. Onder zware gevechten drong hij door tot aan de Lippe het castellum Aliso. In 9 v.C. bereikte Drusus na het verslaan van de Chatti, Suebi en Cheruski de Elbe, maar hij stierf op de terugweg door een val van zijn paard. In zijn plaats trad toen zijn broer Tiberius, die het land tot aan de Elbe althans provisorisch wist te paciferen: Ara Ubiorum (Keulen) zou het middelpunt vormen van het nieuwe gebieden met het altaar van Augustus naar het voorbeeld van Lugdunum. Tijdens de grote Pannonische opstand (6-9) bleven de Germanen rustig. Eerst in 9, toen Publius Quintilius Varus op ontactische manier het Romeinse bestuur wilde doorvoeren, kwamen de sterkste stammen o.l.v. Arminius, koning der Cheruski, in opstand. Varus werd in een hinderlaag gelokt en zijn gehele leger vernietigd (of tot slaaf gemaakt) in het Teutoburgerwoud. Vervolgens nam Tiberius het opperbevel aan de Rijn op zich, maar het verwachte offensief bleef gelukkig uit. Hij bevestigde de grens, drong in twee veldtochten (10-11 n.C.) Germania binnen en behaalde enige successen, maar deed geen pogingen het verloren gebied te herwinnen. Alleen de volkeren aan de kust, Bataven, Friezen en Chauci, bleven de Romeinen trouw. Zo bleef voortaan de Rijn rijksgrens.
Spanje, sinds 201 v.C. Romeins gebied, was in 27 v.C. nog steeds niet tot rust gebracht. In dat jaar ging Augustus zelf naar Tarraco, werd echter ziek en moest de operaties aan legaten overlaten. In 24 verliet de keizer het land, maar nog in hetzelfde jaar kwam het tot een nieuwe opstand, geleid door de Astures en Cantabri. Pas in 19 v.C. gelukte aan Agrippa de volledige onderwerping. Sindsdien heerste er rust.
VI. In het door Augustus geschapen staatssysteem bestond geen juridische basis voor een vaste opvolging. Toch was zijn hele streven gericht op het vestigen van een dynastie; zoals hij zelf in de plaats van Caesar was getreden, zo wilde hij ook een opvolger uit eigen bloed. Op geen gebied echter heeft hij zoveel tegenslagen en tragiek moeten beleven alsin zijn familieleven. Een zoon is hem niet vergund geweest; zijn enige dochter moest hij in 2 v.C. verbannen. Zijn eerste huwelijk (eind 43), met de tienjarige Clodia (Claudia), was van zuiver politiek aard. Clodia was de dochter van Fulvia, de vrouw van Antonius, uit een eerste huwelijk met de bekende Publius Clodius Pulcher. Deze verbintenis werd natuurlijk verbroken tijdens de Bellum Perusinum (41). Eveneens om politieke redenen huwde Augustus daarna Scribonia, de zuster van de schoonvader van Sextus Pompeius. Zij schonk hem een dochter, Julia, maar werd enige dagen na de bevalling door Augustus verstoten (38). Daarna nam hij de knappe, eerzuchtige en talentvolle Livia Drusilla tot vrouw en deed haar scheiden van Tiberius Claudius Nero, van wie zij twee zoons, Tiberius Claudius Nero en Nero Claudius Drusus (geboren in 39-38!), meebracht.
Ditmaal was er bij de anders zo berekenende man hartstocht in het spel en hun wederzijdse liefde heeft tijdens hun lange huwelijksleven standgehouden. De hand van zijn enige dochter Julia gaf Augustus aan zijn neef Marcus Claudius Marcellus (25 v.C.). De grote sympathie die Augustus hem betoonde, stempelde hem tot troonopvolger, zodat een gespannen verhouding met Agrippa en Tiberius ontstond. Toch gaf de keizer bij zijn zware ziekte van 23 v.C., toen hij zijn dood nabij achtte, tegen ieders verwachting in zijn zegelring aan Agrippa. Marcellus stierf in 23 v.C. kinderloos tot groot verdriet van Augustus; deze hield persoonlijk de laudatio bij de begrafenis. De nieuwe echtgenoot van Julia werd Agrippa. De beide oudste zoons van het ongelijke paar, Caius en Lucius Caesar, werden terstond na hun geboorte door hun grootvader Augustus geadopteerd en golden na Agrippa'dood in 12 v.C. als troonopvolgers. Beiden stierven echter jong: Lucius in 2 n.C. in Massilia, Gaius tijdens de terugreis uit Armenië in 4 n.C. Intussen was ook de jongste stiefzoon van de Drusus, aan wie Augustus zeer gehecht was en die velen als zijn lijfelijke zoon beschouwden, in 9 v.C. in Germanië omgekomen. De oudste stiefzoon, Tiberius, wiens gesloten karakter Augustus, ondanks alle waardering voor zijn grote kwaliteiten, niet lag, werd nu gedwongen te scheiden van Agrippa's dochter Agrippina Vipsania, van wie hij zielsveel hield, en te huwen met Agrippa's weduwe Julia; in 6 v.C. ontving hij de tribunicia potestas. De uitspattingen van de teugelloze Julia echter en de bevoorrechting van 's keizers kleinzoons Caius en Lucius verbitterden Tiberius zozeer dat hij met Augustus brak en zich in vrijwillige ballingschap terugtrok op Rhodus. Toen de dood der beide Caesares de laatste hoop van Augustus had vernietigd en Julia reeds op Pandataria voor haar wangedrag boette, werd Tiberius eindelijk door Augustus geadopteerd, maar met de clausule dat hijzelf zijn neef Germanicus, zoon van Drusus, moest adopteren. In 12 n.C. voelde Augustus zijn einde naderen. Hij maakte zijn testament en schreef zijn levensbericht (Res Gestae), die beide in de tempel van Vesta werden gedeponeeerd. Op 19 augustus 14 stierf de keizer te Nola. Zijn as werd bijgezet in het reeds in 28 v.C. voltooide mausoleum. Op 17 september riep de senaat hem tot Divus uit; de eerste priesteres werd zijn weduwe Livia.
Augustus was zijn leven lang knap van uiterlijk; speciaal werd gewezen op zijn grote fascinerende ogen: hierin ligt wel voor een deel de verklaring van zijn buitengewone overredingskracht en van vermogen om anderen voor zich te winnen. Zijn gezondheid was vooral in zijn jonge jaren zwak, maar na de crisis van 23 bleef zij vrij goed. Augustus mocht verheugen in een onvergelijke populariteit, die hij ongetwijfeld verdiende. Hij was een man met grote gaven en in zijn politiek was de fortuin hem bovenmate gunstig gezind; hij wist de juiste medewerkers te kiezen, leit zich niet snel ontmoedigen en streefde vastberaden naar een duidelijk doel, waarbij hij geen enkel aspect van het leven over het hoofd zag. Eeuwen lang heeft hij gegolden als het ideale type van de vorst.
Lit. Res Gestae Divi Augusti. Cicero, brieven en Philippica's.
Suetonius, Divus Augustus. Appianus 13-17. Cassius Dio 45-56.
Velleius Paterculus, Historiae Romanae 2. - K. Fitzler/O. Seeck
(PRE 10, 275-381). B. M. Felletti Maj (EAA 1, 918-926). V.
Gardthausen, Augustus und seine Zeit 1-2 (Leipzig 1891-1904).
A. von Domaszewski, Geschichte der römischen Kaiser
1³ (Leipzig 1922). H. Dessau, Geschichte der römischen Kaiserzeit
1 (Berlin 1924). T. R. Holmes, The Architect of the
Roman Empire 1-2 (Oxford 1928-1931). R. Heinze, Die Augusteische
Kultur² (Leipzig 1933). O. Brendel, Ikonographie
des Kaisers Augustus (Nürnberg 1931). H. Wagenvoort, Keizer
Augustus. Schets van zijn persoonlijkheid in de omgeving
van zijn tijd (Amsterdam 1931). L. Homo, Auguste (Paris
1935). W. Weber, Studien zur Geschichte des Augustus
(Stuttgart 1936). A. von Premerstein, Vom Werden und Wesen
des Prinzipats (München 1937). S. L. Cesano, Numismatica
augustea (Rome 1937). B. M. Allen, Augustus Caesar
(London 1937). I. Montini, Il ritratto di Augusto (Rome
1938). R. Syme, The Roman Revolution (Oxford 1939). N.
Bardon, Les empereurs et les lettres latines, d'Auguste à Hadrien
(Paris 1940) 1-63. W. Schmitthenner, Oktavian und das
Testament Caesars (Zetemata 4, München 1952). V. Ehrenberg/
A. Jones, Documents illustrating the Reigns of Augustus
and Tiberius² (Oxford 1955). G. W. Bowersock, Augustus
and the Greek World (Oxford 1965).
[Storms]