Thracië

kaartThracië (Θρᾴκη, ionisch Θρῄκη; de bewonersnaam was Θρᾷκες resp. Θρῇκες), in de oudheid naam van het bergachtige gebied dat zich ten oosten van Macedonië en Epirus uitstrekt tot aan de Zwarte Zee.

(I) Land en volk. De noordgrens van Thracië werd gevormd door de Haemus (het huidige Balkan-gebergte) en de Ister (Donau), de oostgrens door de Pontus Euxinus (Zwarte Zee), de zuidgrens door de Aegeïsche Zee, de westgrens aanvankelijk door de Axius (Vardar), na de macedonische expansie in de 5e eeuw vC door de Strymon (Struma). De twee andere grote rivieren van Thracië, de Nestus (Mesta) en de Hebrus (Maritza), monden evenals Axius en Strymon in de Aegeïsche Zee uit. Naast de Haemus (Balkan) is de Rhodope het belangrijkste gebergte.

Archeologen hebben in Thracië belangrijke prehestorische culturen aan het licht gebracht, waarvan het onderzoek in volle gang is. Sinds de tweede helft van het 2e millennium vC werd het land bewoond door Thraciërs, die in een twintigtal stammen onderverdeeld waren, o.a. de Odrysen (de voornaamste), de Bessi, de Serdi en de Triballi; rond de millennium-wisseling waren ook de bewoners van Chalcidice en van vele eilanden in het noorden van de Aegeïsche Zee van thracische stam. Nauw verwant met de Thraciërs waren de Geten, de Daciërs en de Bithyniërs.

De Thraciërs woonden in dorpen en leefden van jacht, landbouw en veeteelt. Toen de contacten met de Grieken tot stand kwamen, het eerst in het zuiden van het land, gingen daar de handel in hout en exploitatie van goud- en zilvermijnen een bron van inkomsten vormen; voorts traden Thraciërs, die krijgszuchtig van aard waren, in groten getale als huurlingen in dienst van griekse en andere steden en vorsten.

In de thracische godsdienst schijnen de chtonische godheden, mannelijke zowel als vrouwelijke, een belangrijke rol te hebben gespeeld, bv. Bendis en Sabazius en de thracische evenbeelden van Ares en Hermes. In hoeverre de griekse godsdienst op dit punt thracische invloeden heeft ondergaan, is een moeilijk te beantwoorden vraag. Op het gebied van de griekse muziek - Orpheus, Musaeus en Thamyris heetten Thraciërs te zijn - en bewapening kan thracische invloed niet ontkend worden.

(II) Geschiedenis. Steden waren er in Thracië in de voorhellenistische tijd alleen op de kust; dit waren de vanaf ca. 700 vC gestichte griekse kolonies als Maronea, Abdera, Aenus en Perinthus op de zuidkust, Istria, Mesembria en Apollonia op de oostkust.

In deze kolonies kwamen intensieve contacten tussen Grieken en Thraciërs tot stand; in de 7e eeuw vC treden dan ook voor ons de Thraciërs uit de schemering der prehistorie in het licht van de historie. Vanaf die tijd namen Grieken van het eiland Thasus, vanaf de 6e eeuw vC ook Atheners deel aan de exploitatie van de goud- en zilvermijnen in het Pangaeus-gebergte.

Van ca. 515 tot 479 vC was Thracië grotendeels aan de Perzen onderworpen; het vormde de satrapie Skudra. In de 5e eeuw kwam een verenigd thracisch koninkrijk onder de Odrysenvorst Teres en vervolgens onder diens zoon Sitalces tot stand, maar kort na 400 viel dit weer uiteen. Ca. 340 vC werd het zuidwesten van Thracië onderworpen door Philippus II van Macedonië, die zich tevens meester maakte van de Pangaeus-mijnen. Alexander de Grote zette de thracische veroveringen van zijn vader voort, zodat Lysimachus, die na Alexanders dood met het bestuur van Thracië belast werd, zich van 305 tot 281 koning van Thracië kon noemen. Hij stichtte zijn hoofdstad Lysimachia op de isthmus van de thracische Chersonesus (Gallipoli), nadat Philippus II in het binnenland zijn naam reeds in Philippi en Philippopolis vereeuwigd had. Het rijk van Lysimachus werd geërfd door de Seleuciden, maar dezen konden niet voorkomen dat in het centrum van Thracië een keltisch vorstendom ontstond en dat de meeste thracische stammen zich weer zelfstandig maakten.

Vanaf het begin van de 2e eeuw vC kwam de zuidkust in contact met de Romeinen, die ca. 100 vC de Via Egnatia tot Cypsela ten oosten van de Hebrus doortrokken. In de 1e eeuw vC moesten de stadhouders van Macedonia geregeld strafexpedities tegen de Thraciërs ondernemen. Onder Augustus was Thracië een vazalstaat van Rome; deze werd in 46 vC omgezet in de romeinse provincie Thracia. Hoewel het gebied verder geromaniseerd werd - keizer Traianus stichtte enkele steden en keizer Hadrianus vergrootte de Odrysen-nederzetting Uscudama en doopte die om tot Hadrianopolis (thans Edirne)- behield de provincie een uitgesproken militair stempel, vooral ten gevolge van de onophoudelijke invasies van plunderende stammen uit het noorden.

(III) Taal. De bronnen voor onze kennis van de taal der Thraciërs zijn schaars: enkele tientallen inscripties en een groot aantal namen en glossen. Met betrekking tot de interpretatie van deze gegevens bestaat weinig consensus. Zeker is slechts dat het thracisch een afzonderlijke tak van de indo-europese talenfamilie vormt. De vroeger door velen geponeerde verwantschap van het thracisch met het phrygisch valt vooralsnog niet te bewijzen.


Lit. E. Oberhummer/B. Lenk/W. Brandenstein/A. Betz (PRE 6A, 393-551). - F. X. Schaffer, Landeskunde von Thrakien (Sarajevo 1918). A. Stein, Römische Reichsbeamte der Provinz Thracia (ib. 1920). S. Casson, Macedonia, Thrace and Illyria (Oxford 1926). D. Detschew, Die thrakischen Sprachreste (Wien 1957). J. Wiesner, Die Thraker. Studien zu einem versunkenen Volk des Balkanraumes (Stuttgart 1963). J. Best, Thracian Peltasts and their Influence on Greek Warfare (Diss. Amsterdam 1969). V. Besevliev, Untersuchungen über die Personennamen bei den Thrakern (Amsterdam 1970). C. M. Danov, Altthrakien (Berlin/New York 1976). Y. Youzokova, Coins of the Ancient Thracians (Oxford 1976). R. Katintcharov/N. de Vries edd., Expeditio Thracica 1. First and second campaign 1976-1977 (Amsterdam 1981). Thracië: R. F. Hoddinott, Bulgaria in Antiquity (London 1975). Id., The Thracians (ib. 1981). [Nuchelmans]


Kaart