Sabazius (Σαβάζιος, Σαουάζιος, Σαυάζιος, Σαβάδιος
enz.), thraco-phrygische godheid van de vegetatieve
vruchtbaarheid, oorspronkelijk vooral vereerd door
landbouwers en slaven. Zijn cultus verspreidde zich
snel over geheel Klein-Azië, waarbij associatie of
identificatie optrad met Attis,
Helios en
Mithras.
Sinds de 5e eeuw vC raakte S. ook bekend in Griekenland,
waar het orgiastisch karakter van zijn cul
tus en de orfische invloeden op zijn mysteriën een
secundaire identificatie met
Dionysus bevorderden.
Zijn verering, meer bepaald als
Zeus S., nam
vooral in de hellenistische tijd een hoge vlucht. In
Pergamum werd S. zelfs een officiële godheid die
als helper in alle noden werd aangeroepen. In sommige
joodse en judaïserende milieus werd hij, wellicht
door de oppervlakkige naamsovereenkomst
gelijkgesteld met Jahweh Sabaoth (Κύριος Σαβαώθ,
'de Heer der Heerscharen'). Evenals andere oosterse
mysteriediensten verbreidde de cultus van S., inzonderheid
sinds de 2e eeuw nC, zich op ruime schaal
in Rome en in het romeinse rijk, zij het in een sterk
syncretistische context.
In de beeldende kunsten draagt S. een baard en een
phrygische muts en is gehuld in oosterse gewaden
Kenmerkend voor de S.-cultus zijn de talrijke zilveren
en bronzen plaketten en zegenend geheven
votief-handen, met inscripties en als religieuze symbolen
de heilige slang (die ook in de mysteriën de
godheid verzinnebeeldde), de ram, de arend en de
pijnappel.
Op de afbeelding Sabazios (Nat. Museum, Tirana)
Lit. Eisele (Roscher 4, 232-264). Schaefer (PRE IA, 1540-1551).
A. Gallina (EAA 6, 1042-1044). M. Nilsson, Geschichte
der griechischen Religion 2² (München 1961) 658-667. - C.
Picard, Sabazios, dieu thraco-phrygien. Expansion et aspects
nouveaux de son culte (Revue Archéologique 2, 1961, 129-176).
C. Vatin, Zeus Sabazios à Délos (Bulletin de Correspondance
Hellénique 91, 1967, 447-450).
[van Uytfanghe]