Thasus (Θάσος), grieks eiland in het noorden van
de Aegeïsche Zee, voor de kust van
Thracië, en van
de gelijknamige hoofdstad van het eiland.
De oppervlakte is ca. 400 km²; het
hoogste punt ligt 1203 m boven de zeespiegel.
T. werd in de archaïsche tijd omstreeks 700 vC
gekoloniseerd door Ioniërs
die afkomstig waren van
het eiland Parus; de leiding bij de stichting had de
vader van de dichter
Archilochus, Telesicles.
Door de export van wijn en olie verwierf het zich een belangrijke handelspositie, welke nog werd versterkt door de aanwezigheid op het eiland van delfstoffen als goud, zilver, lood en koper en door de exploitatie van marmergroeven. Blijkens de amforen en munten van T., die tot in Egypte en Phenicië zijn gevonden, werd handel gedreven met een groot deel van het oostelijk Middellandse-Zeegebied.
In 491 vC werd de stad door de perzische koning Xerxes gedwongen de enkele jaren tevoren gebouwde stadsmuren te slechten en moest zij hem een aantal schepen leveren. In 478 vC sloot T. zich bij de attisch-delische bond aan, waarvan het in 465 vC afviel. Daarop werd het door Cimon onderworpen. De stad moest opnieuw de muren slopen, de vloot afdanken, schatting betalen en afstand doen van de thracische mijnen op het vasteland. In 411 vC viel het eiland van Athene af en sloot zich bij de peloponnesische bond aan, doch in 407 vC ging het opnieuw naar de atheense zijde over. Hiervoor werd het door Lysander in 403 vC gestraft. In 377 vC trad T. toe tot de tweede attische zeebond. Enkele decennia later, in 356 vC, geraakte het in de invloedssfeer van Philippus II van Macedonië. In de hellenistische tijd genoot het eiland een zekere autonomie en kwam daardoor opnieuw tot bloei. In 202 vC veroverde Philippus V het.
Na de romeinse onderwerping van Macedonië was T. een bondgenoot van Rome, waaraan het trouw bleef ondanks een hachelijk beleg door Mithridates in 88 vC; hiervoor werd het door Sulla beloond. Sedert 44 vC maakte T. deel uit van de provincie Thracia. Ook in de late keizertijd kende het eiland een grote welvaart, totdat de Vandalen onder Genseric het in 467 nC brandschatten.
Sedert 1911 worden op T. door de École Française
regelmatig opgravingen ondernomen. De stad ligt
waaiervormig op een oplopend terrein en is door
een stadsmuur omgeven. Op de poorten waren
reliëfs aangebracht met voorstellingen van goden of
mythologische figuren zoals Zeus, Hera, Heracles
en Silenen. In het noordoosten lag de acropolis met
heiligdommen van Apollo Pythius, Athena (foto links) en Pan.
Dicht bij de moderne haven, die dezelfde plaats
heeft als de antieke, bevond zich de agora, een plein
van 120 x 100 m, dat door zuilengangen omgeven
was. Aan de noordzijde lag het administratief
centrum. Het gebouw met twee risalieten is misschien
met het raadsgebouw of bouleuterion te identificeren.
Voorts lagen op het plein een heiligdom van de
athleet Theogenes, altaren, exedra's en het
monument van de generaal Glaucus, die uit Archilochus
bekend is.
Ten oosten van de agora zijn heiligdommen van
Dionysus (foto links) en Poseidon blootgelegd. Geheel in het
oosten lag tegen de stadsmuur het theater, waarvan
het skene-gebouw in de 3e eeuw vC werd vernieuwd.
In het westen van de stad lag het heiligdom
van Heracles, de voornaamste beschermer van de
stad, wiens cultus volgens Herodotus uit Phenicië
afkomstig zou zijn. In zijn tempel werden in 403 vC
door de Spartaan Lysander
alle tegenstanders
afgemaakt. De kern van het heiligdom wordt gevormd
door een ionische tempel. Niet ver hier vandaan
stond de boog van keizer Caracalla.
In het plaatselijk museum zijn belangrijke
sculpturen, terracotta's, aardewerk en inscripties
bijeengebracht.
Lit. Inscripties in IG 12, 8 (Inscriptiones insularum maris Thracici ed. C. Fredrich, 1909) nrs. 261-630, Supplementum (1939) 347-515. - F. von Hiller (PRE 5A, 1310-1327). P. Vianello (EAA 7, 804-809). Philippson/Kirsten 4 210-213. Kirsten/Kraiker 633-645. - Opgravingspublicaties: Études Thasiennes (Paris 1944 w): 1 M. Launey, Le sanctuaire et le culte d'Héracles à Thasos (1944). 2 A. E. Bakalopoulos, Thasos, son histoire, son administration de 1453 à 1912 (1953). 3 J. Pouilloux, Recherches sur l'histoire et les cultes de Thasos 1. De la fondation de la cité à 196 av. J.-C. (1954). 4 A. M. Bon/A. BonN. Grace, Les timbres amphoriques de Thasos (1957). 5 Chr. Dunant/J. Pouilloux, Recherches sur l'histoire et les cultes de Thasos 2. De 196 av. J.-C. a la fin de l'antiquité (1957). 6 R. Martin, L'agora (1959). 7 L. Ghali-Kahil, La céramique grecque: fouilles 1911-1956 (1960). 8 Ch. Picard. Les murailles 1. Les portes sculptées a images divines (1962). 9 J. Servais/J. P. Sodini/A. Lambraki/T. Kozelj. Aliki (1980). - G. Daux ed. Guide de Thasos (Paris 1968). D. Lazaridis, Thasos and its Peraea (Athens 1971). Thasiaca (Bulletin de Correspondance Hellénique, Suppl. 5, Paris 1979). A. J. Graham, The Foundation of Thasos (ABSA 73, 1978, 61-98). Jaarlijkse kronieken van de vondsten in Bulletin de Correspondance Hellénique. [J. A. de Waele]