Parus

kaartParus (Πάρος), een van de Cycladen, gelegen ten westen van Naxus, waarvan het door een ca. 5 km brede zeestraat gescheiden is; ook thans nog P. geheten. De grootste lengte van het eiland bedraagt 22 km, de grootste breedte 15 km, de oppervlakte 196 km², het hoogste punt is 771 m. Het gebergte bestaat grotendeels uit het beroemde wit-tot-ivoorkleurige parische marmer, waarvan onder meer de Parthenon-fries en de Hermes van Praxiteles vervaardigd zijn. De gelijknamige antieke en moderne hoofdstad ligt aan een baai op de westkust.

P. was blijkens archeologische vondsten reeds in het 3e millennium vC dicht bevolkt. Daarna schijnt het eiland een tijd onbewoond te zijn geweest, waarna het in laatmyceense tijd door Grieken werd bezet. In de historische periode woonden er Ioniërs. Dezen stichtten in het begin van de 7e eeuw vC de kolonie Thasus. Omdat P. tijdens de perzische expeditie van 490 vC aan de Perzen een oorlogsschip geleverd had, werd het in 489 door Miltiades belegerd, doch zonder succes. Na 480 werd het echter lid van de attisch-delische zeebond, waaraan het de hoge jaarlijkse bijdrage van 16 à 30 talenten betaalde. Na de peloponnesische oorlog stond P. korte tijd onder spartaans gezag, maar het sloot zich vervolgens aan bij de tweede attische zeebond. In de hellenistische tijd maakte het vanaf 315 vC deel uit van de Nesiotenbond (eilandenbond). In de romeinse keizertijd waren de marmergroeven bezit van de keizers. De voornaamste heiligdommen van P. waren het Delium en de Artemis-tempel, beide buiten de hoofdstad gelegen. In 264/263 werd op het eiland het Marmor Parium opgesteld, een in marmer gebeitelde kroniek, waarvan twee belangrijke fragmenten teruggevonden zijn.

De beroemdste zoon van P. was de dichter Archilochus, wiens grafmonument sinds de 4e eeuw vC het voorwerp van een zekere cultus was.


Lit. Inscripties in IG 12. 5 (Inscriptiones Cycladum ed. F. Hiller von Gaertringen, 1903-1909) 105-508, 1019-1056, Supplementum (1939) 200-226. - O. Rubensohn (PRE 18, 2 (4), 1781-1872). L. Guerrini (EAA 5, 961v). Kirsten/Kraiker 515-521. - O. Rubensohn, Das Delion von Paros (Wiesbaden 1962). Opgravingsverslagen: Id. in Mitteilungen des Deutschen Archäologischen Instituts, Athenische Abteilung 25-27, 1900-1902. [Nuchelmans]


Kaart