Parthenon (Παρθενών), in oudheid en moderne tijd
naam van de grote aan Athena Parthenos gewijde
tempel op de atheense Acropolis. Het P.
werd krachtens een in 456 vC op voorstel van
Pericles
genomen volksbesluit tussen 447 en 438 uit
pentelisch marmer opgetrokken op de fundamenten
van een oudere tempel, die in de jaren '80 van de
5e eeuw begonnen, in 480 bij de verwoesting van de
acropolis door de Perzen nog niet voltooid was. De
bouwrneesters waren Ictinus en
Callicrates,
geassisteerd door de beeldhouwer
Phidias.
De tempel,
die ondanks zijn zware verminkingen, wegens zijn
geraffineerde proporties nog steeds tot de indrukwekkendste
meesterwerken van de griekse bouwkunst
behoort, is een dorische
peripteros van 8 bij
17 zuilen (69,5 x 30,9 m), die 10,43 m hoog zijn. In
het oostelijk gedeelte van de cella (29,9 x 19,2 m)
stond sinds 438 het door Phidias uit goud en ivoor
vervaardigde 12 m hoge cultusbeeld van de stadsgodin,
aan drie kanten omgeven door een zuilenrij
in twee verdiepingen; het westelijke deel van de
cella (13,6 x 19,2 m) diende als bewaarplaats voor
de tempelschatten.
Van Phidias en zijn leerlingen zijn ook de in 432
voltooide rijke sculpturen van het P., waarvan de
overblijfselen als de kostbaarste getuigen van de
antieke sculptuur mogen gelden. In het oostelijke
gevelveld was de geboorte van Athene, in het
westelijke de strijd tussen Athene en Poseidon om het
bezit van de acropolis weergegeven; van beide
groepen zijn slechts enkele fragmenten over.
Boven langs de buitenzijde van de cellawand liep een
160 m lange, 1,06 m hoge, in bas-reliëf
gebeeldhouwde fries van parisch marmer (een ionisch
element in het dorische gebouw), waarop de grote
Panathenaeën-processie
was uitgebeeld; hiervan is
ca. tweederde bewaard gebleven (56 platen maken
deel uit van de z.g. Elgin Marbles in het British
Museum).
Zie ook artikel over het marmer
De 92 metopen, in haut-reliëf,
vertoonden aan de noordzijde scènes uit de oorlog tussen
Grieken en Trojanen, aan de oostzijde uit de strijd
tussen goden en Giganten, aan de zuidzijde uit de
strijd tussen Lapithen en Centauren, aan de westzijde
Amazonengevechten; van deze metopen zijn
er 15 in het British Museum (Elgin Marbles), 41
bevinden zich nog ter plaatse, vele echter in
deplorabele staat.
Als kern van het religieuze centrum van het
heidense Athene bleef het P. tot het einde van het
romeinse rijk intact. In de 6e eeuw nC werd het een
christelijke kerk, toegewijd aan de H. Maagd. De
Franken bouwden er een klokketoren bij, die in
1458 bij de turkse bezetting in een minaret
veranderd werd, terwijl de tempel zelf een moskee
werd. In 1687 ontplofte een venetiaanse bom in het
kruitmagazijn dat de Turken onder het P. hadden
aangelegd; daarmee zette de onttakeling van het
gebouw in, die doorging tot 1834. Toen werd met
de restauratie begonnen, welke met onderbrekingen
tot 1929 voortduurde.
Lit. C. Praschniker, P.studien (Wien 1928). N. Balanos, Les
monuments de l'Acropole. Relèvement et conservation (Paris
1939). G. P. Stevens, The Setting of the Periclean P.
(Hesperia, Suppl. 3, Princeton 1940). F. Brommer, Die Giebel
des P. Eine Einführung (Mainz 1959). E. Berger, P.-Ostgiebel.
Vorbemerkungen zu einer Rekonstruktion (Bonn
959). E. Buschor, Der P.fries (München 1961). F. Brommer,
Die Skulpturen der P.giebel (Mainz 1963). G. T. Hooker e.a.,
Parthenos und P. (Greece and Rome, Suppl. to vol. 10, 1963).
F. Brommer, Die Metopen des P. (Mainz 1967). R. Carpenter,
The Architects of the P. (Harmondsworth 1970).
[Nuchelmans]