Athene

uilAthene (Ἀθῆναι), hoofdstad van het griekse landschap Attica, thans hoofdstad van Griekenland.

(I) Ligging en omvang. A. lag en ligt ruim 5 km van de Saronische Golf in een ca. 200 km² grote vlakte - de meest uitgestrekte van Attica - die omsloten wordt door vier bergruggen (Hymettus in het oosten, Pentelicon of Brilessus in het noordoosten, Aegaleos en Parnes in het noorden) en doorsneden door de Cephisus en de daarin uitmondende, op de Hymettus ontspringende Ilisus. Tussen deze laatste beek en de op de Lycabettusheuvel ten noordoosten van A. ontspringende Eridanus strekt zich het grootste deel van het antieke stadsgebied uit. Dit werd op zijn beurt gemarkeerd door een vijftal heuvels: de Acropolis (156 m), ten westen daarvan de Areopaag (114 m) en de Pnyx (110 m), ten zuiden van de Pnyx de Muzen-heuvel (147 m), ten noorden van de Pnyx de Nimfen-heuvel (105 m). De ruim 6 km lange kalkstenen muur van Themistocles of een oudere stadswal bestaan heeft, is aan twijfel onderhevig - omsloot deze vijf heuvels en de stadsdemen Cydathenaeum (Κυδαθῆναι), Collytus (Κολλυτός), Melite (Μελίτη) met de Colonus Agoraeus (Κολωνὸς ἀγοραῖος), Coele (Κοιλή), Scambonidae (Σκαμβωνίδαι) en het zuidelijke deel van de deme Ceramicus (Κεραμεικός). Hieraan grensden buiten de muur het noordelijke deel van de Ceramicus en de demen Colonus Hippius, Diomea en Agrae. De muur van Themistocles, waarvan grote delen teruggevonden zijn, werd in de volgende eeuwen bij herhaling gerestaureerd en versterkt, o.a. door Conon (393 vC), in 309-307 en door keizer Hadrianus.

kaart van Athene

Deze zou ook in het zuidoosten een nieuwe wijk aan de stad toegevoegd hebben; recente vondsten schijnen er echter op te wijzen dat het grootste deel van deze Hadrianoupolis (Ἁδριανούπολις) reeds in de 4e eeuw vC binnen de stadsmuren opgenomen werd. Van 461 tot 445 werd de bevestiging van A. voltooid door de aanleg van de z.g. lange muren van de deme Coele naar de havensteden Piraeus en Phalerum; deze maakten A. tot een vrijwel onneembare vesting. Nadat ze in 404 gedeeltelijk gesloopt waren, werden ze door Conon hersteld en deden dienst tot in de 3e eeuw vC.

In de muur van Themistocles bevonden zich minstens tien poorten, die echter niet alle geïdentificeerd kunnen worden; de voornaamste waren de Piraeïsche, de Heilige. Hierdoor verliet de Heilige weg naar Eleusis de stad, de Dipylon-poort, voorts de Acharnische, de Pythische, de Itonische, de Diomeïsche, de Melitische en de Diochares-poort.

Na de verovering en verwoesting door de Heruli in 267 nC, waarvan de stad zich slechts langzaam herstelde, werd in de laatste decennia van de 3e eeuw ten noorden van de Acropolis een nieuwe muur gebouwd die slechts een tiende deel van de oude stad en niet eens de gehele Agora omvatte, de z.g. muur van Valerianus. Dit verkleinde, laatantieke Athene vormde de kern van het byzantijnse provinciestadje dat na een bewogen geschiedenis gedurende de late Middeleeuwen, in 1456 in handen van de Turken viel en in 1834 de hoofdstad van het moderne Griekenland werd. Groot-A. telt thans ruim 2.000.000 inwoners.

(II) Beknopt overzicht politieke geschiedenis. De oudste sporen van bewoning, aangetroffen tegen de zuidelijke helling van de Acropolis, dateren uit het begin van het 3e millennium vC. In het begin van het 2e millennium vestigden zich op en rond de Acropolis Grieken, die zich met de prehelleense bevolking vermengden; algemeen wordt aangenomen dat deze Grieken Ioniërs waren en dat de zg. dorische invasie (ca. 1200-1000) Attica en A. vrijwel onberoerd heeft gelaten. Tot in de 9e eeuw werd de nederzetting bestuurd door 'koningen' (overgeleverde namen o.a. Actaeus, Cecrops, Pandion, Erichthonius, Erechtheus, Aegeus, Theseus, Melanthus, Codrus). Evenals in de myceense tijd woonden bij de aanvang van het eerste millennium vC in een twaalftal over Attica verspreide burchten soortgelijke landheren als in A. Vanaf de 10e eeuw werden dezen - volgens de traditie door Theseus - achtereenvolgens gedwongen naar A. te verhuizen en voortaan als adel de atheense koning te omringen.Vanaf deze synoikismos (letterlijk 'vereniging van verschillende woonkernen tot één stad') vallen de geschiedenis van Attica en die van A. samen: de polis A. omvatte de stad en het gewest Attica.

Evenals elders in Griekenland werd in A. de erfelijke monarchie geleidelijk vervangen door een aristocratie, waarin archonten - de overgeleverde lijst begint met het jaar 683 vC - de macht uitoefenden onder toezicht van de Areopaag, waarin de oud-archonten zitting hadden. Ca. 632 vC trachtte de edelman Cylon ook in A. een tyrannis te vestigen, maar dit werd door de Alcmaeonide Megacles verijdeld. Ca. 621 codificeerde Draco het strafrecht, maar dit bracht geen oplossing voor de groeiende nood van de kleine boeren en middenstanders, die politieke rechten bezaten en overgeleverd waren aan de willekeur der grootgrondbezitters uit de regerende adel: velen werden, als zij aan hun verplichtingen niet konden voldoen, als slaaf verkocht. In 594 was de verbittering zo groot geworden dat Solon volmachten ontving om de nodige verbeteringen tot stand te brengen. Zijn gematigde hervormingen, die rekening hielden met de wensen van beide partijen, behelsden onder meer een schuldenregeling, een betere regeling van het burgerrecht op grond van vermogen (timocratie) en de instelling van een Raad van 400, een volksvergadering en een volksrechtbank. Solons hervormingen was echter geen lang leven beschoren; de onrust en de partijstrijd duurden voort. Hiervan maakte Pisistratus gebruik om een tyrannis te vestigen (561/560 528/527). Hij legde door een voortvarend beleid de grondslagen voor de latere politieke, economische en culturele grootheid van de stad. Hij werd opgevolgd door zijn zonen Hippias en Hipparchus; de laatste werd in 514 vermoord.

In 510 wisten de verbannen Alcmaeoniden met spartaanse hulp Hippias te verdrijven en in 508/ 507 werd Clisthenes met buitengewone volmachten bekleed en gaf A. een nieuwe constitutie: hij verving de oude stam-phylen door politieke phylen en stelde een Raad van 500 en het ostracisme in. Hierdoor werd A. een democratie, die door nadere wijzigingen van de constitutie in 487 en 462 uitgroeide tot de meest volstrekte volksregering die de Oudheid heeft gekend.

Vanaf 500 begon de stad ook een actieve buitenlandse politiek te voeren: ze zond hulp aan de Ioniërs die van Perzië afgevallen waren. Tijdens de perzische oorlogen (490 en 480-479) bleek A. de machtigste en meest energieke staat van Griekenland te zijn, hetgeen wel tot conflicten met Sparta moest leiden, dat tot dan toe het machtigst was geweest. De periode van 480 tot 431 wordt gewoonlijk de pentekontaëtie genoemd, de 50 jaar durende Gouden eeuw. In 477 werd de attisch-delische zeebond gesticht (Cimon), die weldra de meeste eilanden en kuststeden van de Aegeïsche Zee als leden had. De oorlog tussen Perzië werd met succes voortgezet en ondanks tegenslagen bij een poging om het tegen Perzië opgestane Egypte te steunen (459-454) in 449 tot een goed einde gebracht: Perzië erkende de facto het atheense imperium. Inmiddels had in 462 Ephialtes drastische democratische hervormingen weten door te voeren en was Pericles de leider geworden van A., de begaafdste staatsman die de stad gekend heeft. Deze sloot in 446 een vredesverdrag met Sparta en legde zich met grote energie en kundigheid toe op de politieke, economische en culturele expansie. Zijn tijd is het hoogtepunt in de geschiedenis van A., dat ca. 435 vC ca. 150.000 inwoners telde op een totaal van 300.000 voor geheel Attica, een machtige oorlogsen handelsvloot bezat en handel dreef met de gehele bekende wereld. Een nieuw gewapend conflict met Sparta kon niet uitblijven en zo ontbrandde in 431 de peloponnesische oorlog, die met een korte onderbreking 27 jaar duurde. Pericles' dood in het tweede oorlogsjaar, de afval van vele bondgenoten, het onbekwame optreden van politieke leiders als Cleon, Nicias en Alcibiades, onbezonnen ondernemingen als de sicilische expeditie leidden langzaam maar zeker tot de catastrofe van 404: A. werd door Sparta gedwongen de zeebond op te heffen, zijn vloot uit te leveren, de lange muren te slechten en toe te treden tot de peloponnesische bond. De stad kreeg een oligarchische staatsvorm opgelegd, de z.g. tirannie der dertig, maar reeds in 403 werd de democratie hersteld (Thrasybulus) en tien jaar later had A. weer een vloot en had Conon de vestingmuren herbouwd. Tn 395 sloot de stad zich aan bij de corinthische bond om de spartaanse hegemonie te bestrijden. De z.g. corinthische oorlog leverde echter niet het gewenste resultaat op, maar leidde slechts tot de smadelijke vrede van Antalcidas (387/386). De Atheners rustten niet. Spoedig daarna werd de tweede attische zeebond gevormd (377) en weldra bezat A. weer de hegemonie ter zee. Het steunde de Thebanen in hun strijd tegen Sparta tot na de slag bij Leuctra (371), maar stond vanaf 368 Sparta bij tegen Thebe.

Toen Philippus II van Macedonië zijn expansiepolitiek begon (359), wist A. echter geen duidelijke houding te bepalen en na de z.g. bondgenotenoorlog (357-355) nam de tweede zeebond snel in betekenis af. Niettemin was het nog steeds een geduchte zee- en handelsmacht; aangezet door Demosthenes bond het samen met de Thebanen de strijd aan tegen de belager van de helleense vrijheid.

Bij Chaeronea (338) behaalde Philippus echter de beslissende overwinning. A. werd gedwongen toe te treden tot de nieuwe corinthische bond onder voorzitterschap van de macedonische koning. Bij de dood van Alexander de Grote (323) trachtte het de verloren vrijheid te heroveren, maar zonder succes (lamische oorlog): de stad moest een macedonisch garnizoen opnemen. Dit betekende het einde van A. als militaire grootmacht. In de volgende decennia, tijdens de diadochen-oorlogen, speelde het dan ook geen rol van betekenis meer. Van 300 tot 294 was de stad in handen van de tiran Lachares, van 294 tot 229 - afgezien van een korte periode tijdens de chremonideïsche oorlog - van Demetrius Poliorcetes, Antigonus Gonatas en Demetrius III. In 229 werd zij door Aratus van Sicyon van de macedonische bezetting bevrijd. In de strijd tussen Rome en Macedonië koos A. de zijde van Rome, maar in de eerste mithridatische oorlog (89-84) liet het zich verleiden tot steun aan Mithridates VI tegen de Romeinen.

Na de verovering en plundering door Sulla (86 vC) was de politieke rol van A. definitief uitgespeeld; als geprivilegieerde civitas libera van de provincie Macedonia, sinds 27 vC van Achaia, werd het een stille toeristen- en onderwijsstad, die op haar groots verleden teerde. Keizer Hadrianus, die een groot filhelleen was, verbleef er graag, verfraaide de stad met vele bouwwerken en schonk haar nieuwe privileges. Afgezien van de plundering door de Heruli in 267 nC en van een voorbijgaande bezetting door Alarik in 395, bracht A. de laatste eeuwen van de Oudheid in betrekkelijke welvaart door. De doodsteek trof de stad toen keizer Justinianus in 529 de sluiting van de neo-platoonse academie beval.

(III) De culturele betekenis van A. kan niet gemakkelijk overschat worden. Indien het waar is dat de Grieken aan de wieg van de europese beschaving hebben gestaan, dan geldt dit in bijzondere mate voor de Atheners. Er zijn weinig gebieden van kunst en wetenschap te noemen waarop dezen niet gedurende kortere of langere tijd uitgeblonken hebben en waarop zij niet voor vele eeuwen hun stempel hebben gedrukt. Hier zij volstaan met een schematisch overzicht; details zijn te vinden in de artikelen over de hierna genoemde personen en kunstwerken.

1. Ceramiek en vaatwerkbeschildering. Eeuwenlang heeft A. een belangrijke ceramische industrie gehad, die geconcentreerd was in de Ceramicus-wijk (vandaar ons woord ceramiek). Tienduizenden kwaliteitsproducten hebben van de 7e tot de 3e eeuw vC hun weg over de hele wereld gevonden. De duizenden teruggevonden exemplaren zijn voor ons mede van belang omdat ze de voornaamste bron vormen voor onze kennis van de antieke schilderkunst. In de ontwikkeling van de attische ceramiek onderscheidt men de geometrische periode (1000-700) met o.a. de beroemde Dipylon-vazen, de proto-attische (700-600), de zwartfigurige (600-530), waarin de figuren in zwarte silhouetten direct op het oppervlak werden aangebracht, zoals bij de François-vaas en de panathenaeïsche amforen (zwartfigurig tot in de 3e eeuw) en de roodfigurige periode (530-300), waarin de figuren in de rode klei werden uitgespaard tegen een zwarte achtergrond.

De beroemdste vaatwerkschilders waren de Amasis-schilder, de Andocidesschilder, Execias, Clitias, Euphronius, Brygus, Duris en de Midiasschilder. Voor de overige schilderkunst zie Agatharchus, Apollodorus en Nicias.

2. Architectuur en sculptuur. De hoogtepunten van de atheense bouwkunst lagen in de 6e, 5e en 2e eeuw vC (zie onder sub IV). Uit de 5e eeuw zijn vooral de klassiehe monumenten Parthenon, Propylaeën, Hephaesteum, Erechtheum en de Niketempel van een onovertroffen schoonheid en harmonie. De beroemdste bouwmeesters uit deze tijd waren Ictinus, Callicrates en Mnesicles.

De attische beeldhouwkunst in marmer en brons houdt met de architectuur gelijke tred. Uit de 6e eeuw vC zijn prachtige laat-archaïsche torsen en fragmenten bewaard gebleven in het z.g. Perserschutt van de Acropolis (thans in het Acropolismuseum; Antenor).

Tijdens de Gouden eeuw van Pericles waren in hun vaderstad en elders de grootmeesters Phidias, Myron en Alcamenes werkzaam, in de 4e eeuw Praxiteles, Leochares en Bryaxis, in de 3e eeuw Cephisodotus.

3. Literatuur. Geen stad ter wereld heeft ooit zoveel beroemde schrijvers voortgebracht als A. Daar ontstonden de antieke tragedie en komedie, daar bereikten ze in de 5e en het begin van de 4e eeuw vC een in de latere Oudheid nooit overtroffen hoogte. Aan de grote tragici Aeschylus, Sophocles en Euripides gingen vooraf Thespis, Choerilus, Pratinas en Phrynichus, een tijdgenoot van Euripides was Agathon.

In de attische komedie onderscheidt men de Oude, de Midden- en de Nieuwe Komedie, volledige stukken zijn bewaard gebleven van de geniale Aristophanes en van Menander. De grootste geschiedschrijver van de hele Oudheid is Thucydides van A. Een geheel eigen karakter heeft het bonte, maar interessante oeuvre van Xenophon. De attische redenaars van de 5e en 4e eeuw vC hebben zulke meesterwerken tot stand gebracht dat zij als de grondleggers van de europese welsprekendheid kunnen gelden; de grootste was Demosthenes.

4. Wijsbegeerte en wetenschap. Nadat A. in de tweede helft van de 5e eeuw vC een belangrijk werkterrein der sofisten was geweest, werd de stad na het optreden van de unieke figuur van Socrates voor de gehele verdere Oudheid het wereldcentrum van de wijsbegeerte: Plato stichtte er zijn Academie, diens leerling Aristoteles het Lyceum, Epicurus het epicurisme, Zeno van Citium het stoïcisme, Antisthenes en Diogenes van Sinope het cynisme. Vrijwel alle latere griekse wijsgeren hebben kortere of langere tijd in A. gestudeerd of gewerkt. Ook de filologie, de wiskunde en de natuurwetenschappen werden in A., vooral in de Academie en het Lyceum, beoefend, maar de eigenlijke antieke centra van deze wetenschappen lagen toch elders, met name in Alexandrië en Pergamum.

(IV) Antieke monumenten.

1. Het meest indrukwekkende monumentencomplex van de gehele Oudheid is nog steeds de atheense Acropolis.

2. Agora (Ἀγορά). Het aldus genoemde terrein (ca. 250 x 250 m) ten noorden van de Areopaag diende oorspronkelijk als begraafplaats voor de oude woonkernen op Acropolis en Areopaag; sinds het begin van de 6e eeuw vC ontwikkelde het zich tot het politieke en economische centrum van de stad. Van het imposante complex waartoe de Agora in de loop van ruim zeven eeuwen uitgegroeid is, was in het begin van de 19e eeuw niet veel meer te zien dan het Hephaesteum (vroeger Theseum genoemd).

Toen in 1861 resten van de stoa van Attalus aan het licht kwamen, verrichtten griekse en duitse archeologen enkele opgravingen, maar eerst in 1931 nam de American School of Classical Studies het systematische onderzoek op grootscheepse wijze ter hand: een van de meest spectaculaire archeologische ondernemingen der 20e eeuw, die onder leiding van Th. L. Shear en later van H. A. Thompson, duurde tot 1956. Vrijwel het gehele terrein, waarop ca. 5000 mensen gehuisvest waren, werd ontruimd. Van de antieke gebouwen konden slechts de fundamenten blootgelegd worden, maar van sommige werd ook van de bovenbouw veel materiaal teruggevonden, zodat reconstructiepogingen verantwoord waren.

De oudste hier gevonden graven en resten van bewoning dateren uit de myceense en geometrische tijd. De eerste openbare gebouwen verrezen aan de westzijde van de Agora in de 6e eeuw vC: o.a. het oudste prytaneum ten oosten van de latere tholus, het oudste raadhuis (βουλευτήριον), de archaïsche heiligdommen van de Moedergodin (Metroum), van Apollo Patrous en van Zeus, een omheind altaar ter ere van de twaalf olympische goden, de zuidoostfontein en wellicht ook de oudste heliaea, het gebouw van de volksrechtbank. Reeds in deze tijd werd het Agora-terrein diagonaalsgewijze doorsneden door de Panathenaeënweg, waarover sinds ca. 565 vC de grote Panathenaeënprocessie naar de Acropolis trok.

Een grote bouwactiviteit ontwikkelde zich na de perzische oorlogen: verwoeste gebouwen werden hersteld en uitgebreid, nieuwe opgericht. Cimon bouwde ca. 465 de tholus, het ronde gebouw (diameter 18 m) waar de prytanen vergaderden en de maaltijden gebruikten. Ca. 460 werd aan de noordzijde van de agora de om de muurschilderingen van Polygnotus beroemde z.g. Bonte stoa (Στοὰ ποικιλή) aangelegd, waarvan de ligging onlangs (1997!) vastgesteld is. De tempel van Hephaestus, een dorische peripteros (32 x 14 m, 13 x 6 zuilen), werd gebouwd tussen 355 en 440; het gebouw bleef zo gaaf bewaard omdat het in de 5e eeuw nC als kerk werd ingericht. Uit de laatste decenniën van de 5e eeuw vC dateren het domein met de standbeelden der eponieme helden vóór het Metroum, een nieuw raadhuis ten noordwesten van de tholus - het oude werd als Metroum ingericht -, de grote Zeus- of koningsstoa (46 x 18 m) met ervoor het altaar van Zeus Eleutherius, het Strategeum (?), de zuidwestfontein, de nieuwe heliaea, de oude zuidstoa (87 x 15 m), de munt en tenslotte een gerechtshof in de noordoosthoek van de agora, dat later afgebroken werd om plaats te maken voor de stoa van Attalus. In de tweede helft van de 4e eeuw verrees voor het Metroum een groot Zeus-altaar, en ten zuiden van de Zeus-stoa een nieuwe tempel ter ere van Apollo Patrous met het kolossale cultusbeeld van Euphranor, waarvan de onderste helft zich in het Agoramuseum bevindt.

munt uilmunt atheneIn de tweede helft van de 2e eeuw vC werden de oostzijde en de zuidzijde van de Agora naar hellenistische trant met stoa's afgesloten. Vrijwel de gehele oostzijde werd ingenomen door de grote stoa die Attalus II van Pergamum tussen 159 en 138 aan de stad schonk uit erkentelijkheid voor zijn te A. genoten opvoeding. Het bouwwerk (lengte 116,5 m, breedte 19,40 m) had twee verdiepingen en was uit poros-steen en marmer van de Hymettus en de Pentelicon opgetrokken in dorische en ionische stijl; het aantal zuilen bedroeg 134. Tussen 1953 en 1956 is deze stoa van Attalus door de Amerikanen geheel herbouwd en ingericht als Agora-museum voor de duizenden voorwerpen, munten en inscripties die op het opgravingsterrein werden aangetroffen. Aan de zuidzijde van de Agora werd ca. 130 vC de oude zuidstoa vervangen door de middelstoa (147 x 18 m), de ooststoa (40 x 14 m) en de nieuwe zuidstoa (93 x 8,5 m), die een ruime binnenhof vormden. In dezelfde tijd werd ten zuiden van de tempel van Apollo Patrous ook een nieuw Metroum gebouwd en verrees vóór de stoa van Attalus een groot spreekgestoelte (Βῆμα).

In de romeinse tijd verloor de Agora haar karakter van open plein en werd zij steeds verder volgebouwd. Ten oosten van het domein der eponieme helden verrees een groot altaar (ter ere van Zeus agoraeus?). Uit de tijd van Augustus dateren het grote, door Agrippa ca. 15 vC gebouwde odeon (omvang gehele complex 51 x 43 m; 1000 zitplaatsen), de kleine noordooststoa, een nieuwe zuidoostfontein en vermoedelijk ook een kleine tempel en een aantal kleinere openbare gebouwen vóór de noordwestelijke hoek der middelstoa; bovendien werd in dezelfde tijd een elders - ten oosten van de Agora? - gelegen, uit de 5e eeuw vC daterende dorische Ares-tempel (ca. 35 x 16 m, 13 x 6 zuilen) in zijn geheel overgebracht naar het terrein ten oosten van de Zeus-stoa.

In de volgende drie eeuwen, tot de plundering van A. door de Heruli (267), onderging de Agora slechts weinig veranderingen. De pracht van haar gebouwen en honderden standbeelden wekte de bewondering van bezoekers uit het gehele romeinse rijk. Eerst tegen het einde van de 4e eeuw werden enkele van de verwoeste gebouwen weer in gebruik genomen; het gehele complex dat bestond uit het voormalige odeon en de daarbij aansluitende stoa's, werd omgebouwd tot de z.g. universiteit, die auditoria, sporthallen en thermen bevatte. In de 5e eeuw nC werden enkele van de nog bestaande tempels als kerken ingericht.

In de eerste eeuw vC ontstond ten oosten van de griekse Agora een tweede markt, de romeinse (112 x 96 m). Deze bestond uit een hof (82 x 57 m) die omgeven werd door een dubbele zuilenhal, waartoe twee poorten toegang verleenden. De westelijke poort staat nog gedeeltelijk overeind, voor de oostelijke toegang lag de nog bestaande z.g. toren der winden, het uurwerk van Andronicus van Cyrrhus (37 vC). Ten noorden van de romeinse markt legde keizer Hadrianus ca. 130 nC een soortgelijke markt aan, het Forum Hadriani (122 x 82 m), dat eveneens bestond uit een binnenhof (82 x 60 m); deze was omgeven door een brede zuilengang en werd aan de oostzijde afgesloten door een openbare bibliotheek, waarvan nog duidelijke resten te zien zijn.

3. Ceramicus, Pnyx en zuidoostelijke wijken. Hoogst belangrijke vondsten, maar van geheel andere aard dan op Acropolis, Areopaag en Agora, zijn gedaan in de pottenbakkerswijk, de Ceramicus (Kerameikos), waar buiten de Dipylon-poort 16 eeuwen lang, van de 12e eeuw vC tot de 4e eeuw nC, de Atheners hun doden plachten te begraven. Deze necropolen, die zich over enkele hectaren uitstrekken, werden het eerst onderzocht door griekse archeologen van 1870 tot 1874; de opgravingen werden in 1907 hervat door het duitse archeologische instituut en, met onderbrelsingen van 1916 tot 1926 en van 1943 tot 1956, tot op heden voortgezet. Op de Pnyx zijn overblijfselen aangetroffen van de bouwwerken die de heuvel geschikt maakten om tegen de helling de vergaderingen van het volk te houden.

In het zuidoosten van de antieke stad bevinden zich de resten van het heiligdom van Zeus Olympius, het Olympieum. De bouw van de tempel, die een van de grootste ter wereld moest worden, werd ca. 515 vC begonnen door de zonen van Pisistratus, maar werd na hun verdrijving in 510 gestaakt; onlangs zijn uit deze eerste bouwperiode enkele zuilentrommels teruggevonden met een diameter van niet minder dan 2,38 m. Het duurde meer dan drie eeuwen voordat in 174 vC de syrische koning Antiochus IV Epiphanes, een groot vriend van A., de bouw besloot voort te zetten; diens dood (164) onderbrak het werk opnieuw. Pas keizer Hadrianus voltooide kort na 130 nC de enorme dipteros (108 x 41 m), die uitgevoerd werd in pentelisch marmer en in corinthische stijl; naast het beeld van de oppergod liet de keizer zijn eigen beeld in goud en ivoor plaatsen. Van de 104 zuilen (hoogte 17,25 m, diameter aan de basis 1,70 m, aan het kapiteel 3 m) staan er nog 15 overeind. De tempel verhief zich midden op een rechthoekig terras van 206 bij 130 m. Aan de noordwesthoek daarvan staat thans nog de boog van Hadrianus (18 m hoog, 13,5 m breed), die toegang verleende tot de naar hem genoemde romeinse stadswijk, waarin o.a. resten van romeinse thermen zijn aangetroffen. Ongeveer halverwege deze boog en de Acropolis bevindt zich het elegante, in corinthische stijl 334 vC opgerichte Lysicrates-monument, een van de vele zegetekenen die in die buurt gestaan moeten hebben en drievoeten torsten.

Ruim 500 m ten oosten van het Olympieum werd ca. 330 vC in een klein dal buiten de stadsmuur een stadion aangelegd voor de atletiekwedstrijden die deel uitmaakten van het Panathenaeënfeest; dit stadion werd in 140-144 nC door Herodes Atticus van marmeren zitplaatsen voorzien, had een lengteas van 204 m, een breedte van 33,5 m en kon ca. 50.000 toeschouwers bevatten. In 1895/ 1896 werd bij gelegenheid van de hervatting der olympische spelen op de plaats van het antieke stadion een modern stadion met 70.000 zitplaatsen aangelegd. Ten oosten van het stadion meent men de resten van het graf van Herodes Atticus te hebben gevonden, ten westen zijn nog de fundamenten te zien van een door deze maecenas opgericht heiligdom ter ere van de godin Tyche.

4. Tenslotte dienen nog vermelding de resten van het Cynosarges(?)-gymnasium in de deme Diomea, en een deel van het protserige Philopappus-monument, dat in het begin van de tweede eeuw nC door de Atheners 400 m ten zuiden van de Areopaag als mausoleum werd gebouwd voor een kleinzoon van koning Antiochus IV van Commagene, die als romeins consul A. grote schenkingen had gedaan; onder de huidige Hypapante-kerk tussen Acropolis en Agora bevond zich het z.g. Eleusinium, het heiligdom ter ere van Demeter en Persephone, vanwaar sinds 520 vC de processie van de in de mysteriën dezer godheden ingewijde burgers naar Eleusis placht te vertrekken.

(V) Christendom in A. Paulus bezocht A. op zijn tweede missiereis, predikte er in de synagoog voor de joden, op de markt voor de aldaar aanwezigen en hield op de Areopaag zijn beroemde rede (Hand 17, 16-34). Naar aanleiding daarvan zouden Dionysius de Areopagiet en enkele anderen zich tot het christendom bekeerd hebben. Vermoedelijk zal dus reeds vroeg in de stad een christengemeente bestaan hebben. Daarover zijn ons echter vóór de 5e eeuw vrijwel geen zekere gegevens bekend (Athenagoras).


Lit. (I) Algemeen: Pausanias, Periegesis 1, 2-30. C. Wachsmuth (PRE, Suppl. 1, 1903, 159-219). W. Judeich, Topographie von Athen² (München 1931). J. Th. Hill, The Ancient City of Athens. Its Topography and Monuments (London 1953). Kirsten/Kraiker 49-144.

(II) W. S. Ferguson, Hellenistic Athens (London 1911). Ch. Seltman, Athens, its History and Coinage (London 1924). F. Cornelius, Die Tyrannis in Athen (München 1929). A. W. Gomme, The Population of Athens in the 5th and 4th Centuries B.C. (Oxford 1933). P. Cloché, La politique étrangere d'Athènes de 404 à 338 av. J.-C. (Paris 1934). J. Day, An Economic History of Athens under Roman Domination (New York 1942). F. Jacoby, Atthis. The Local Chronicles of Ancient Athens (Oxford 1949). P. Cloché, La démocratie athénienne (Paris 1951). C. Hignett, A History of the Athenian Constitution to the End of the Fifth Century B.C. (Oxford 1952). J. Papastavrou (PRE, Suppl. 10, 1965, 48-89).

(III) A. Conze, Die attischen Grabreliefs 14 (Berlin 1893-1922). J. Beazley, Attic Red-Figure Vase-Painters (Oxford 1942). Id., Attic Black-Figure Vase-Painters (ibid. 1956). K. Kübler, Altattische Malerei (Tübingen 1950). E. P. Devambez, L'art au siècle de Périclès (Lausanne 1955).

(IV) The Athenian Agora (Princeton 1953vv). The Athenian Agora. A Guide to the Excavations and Museum² (Princeton 1962). H. Koch, Studien zum Theseustempel in Athen (Berlin 1955). P. Schmitz, Die athenische Agora (Der altsprachliche Unterricht, 4, 4, 1961, 32-72). A. N. Oikonomides, The Two Agoras in Ancient Athens (Chicago 1964). P.J. Rhodes, The Athenian Boule (Oxford 1972). Tijdschrift: Hesperia (Princeton 1932 vv) met supplement-banden. [Nuchelmans]


Kaart