(1) Rotsheuvel ten westen van de atheense acropolis.
Het hoogste punt ligt ruim
114 m boven de zeespiegel. Op de noordelijke helling
zijn graven uit de myceense en de 'geometrische'
tijd gevonden. Op de A. bevond zich een heiligdom
der Erinyen of
Eumeniden en de vergaderplaats
van Athenes hoogste rechtscollege.
(2) Het gewoonlijk op de heuvel vergaderende en ernaar genoemde hoogste atheense raads- en rechtscollege (ἡ ἐν Ἀρείῳ πάγῳ βουλή). De oorsprong van de A. ligt in de koningstijd, toen hij een adviesraad van de vorst was. Sinds de afschaffing van de bloedwraak fungeerde hij bovendien als bijzonder hof voor moordzaken, dat door de godin Athene zelf ingesteld zou zijn om Orestes te oordelen (Aeschylus). De A. zal wel de belangrijkste rol hebben gespeeld in de overgang van de monarchale naar de aristocratische staatsvorm in Athene. Na de vervanging van het erfelijke koningschap door het college van archonten (8e/7e eeuw vC) werden de aftredende archonten voor de rest van hun leven lid van de A.; ze genoten onschendbaarheid en waren aan niemand verantwoording schuldig. Omdat, althans tot 456 vC, de archonten uitsluitend uit de hoogste census-klasse gekozen werden, vormde de A. tot die tijd een machtig conservatief lichaam en een belangrijk element van stabiliteit in het bestuur; hij vertoont veel overeenkomsten met de oudste romeinse senaat. In de 7e en het begin van de 6e eeuw vC berustte de verantwoordelijkheid voor het stadsbestuur in feite bij de A., die destijds alle ambtenaren benoemde en controleerde. In de wetgeving van Solon behield hij deze bevoegdheden en zag ze nog uitgebreid met een zeker veto-recht ten aanzien van besluiten van de nieuwe Raad van 400 en van de volksvergadering.
Ook de hervormingen van Clisthenes schijnen
de staatsrechtelijke positie van de A. nauwelijks te
hebben aangetast. Sinds echter, vanaf 487, de
archonten door het lot werden aangewezen, ging zijn
betekenis snel achteruit; alleen in moeilijke tijden,
zoals in de dagen voor de slag bij Salamis (480),
deed zijn prestige zich nog gelden. Een aantal door
de democraten onder leiding van
Ephialtes
voorgestelde wetten beroofden in 462 de A. van al zijn
politieke bevoegdheden, die overgedragen werden aan
de Raad van 500 en de volksvergadering. Sindsdien
was de A. nog slechts gerechtshof voor doodslag en
poging daartoe; voorts bleef hij belast met de
berechting van enkele religieuze vergrijpen en met het
oppertoezicht op de zeden. Latere pogingen om de
A. zijn oude aanzien terug te geven
(Isocrates'
Areopagiticus, 357) boekten geen of slechts
kortstondig succes; wel werden hem incidenteel nog
bijzondere opdrachten verstrekt, zoals bv. het
vooronderzoek in het z.g. Harpalus-proces, waarbij ook
Demosthenes betrokken was. In 50 nC hield de
apostel Paulus een rede Areopaagrede) tot de
leden van de A. (Hand 17,19-34); een van hen,
Dionysius de Areopagiet, zou zich naar aanleiding
daarvan tot het christendom bekeerd hebben.
Lit. Aristoteles' geschrift over de staatsinrichting der Atheners.
- Th. Thalheim (PRE 2, 627-633). - G. Busolt/H.
Swoboda, Griechische Staatskunde 2 (München 1926). U.
Kahrstedt, Untersuchungen zur Magistratur in Athen
(Stuttgart 1936). C. Hignett, A History of the Athenian
Constitution to the End of the Fifth Century BC (Oxford 1952).
[Nuchelmans]