Paulus (Παῦλος), romeins cognomen, jongere, vooral
in de keizertijd gangbare vorm van Paullus.
Paulus van Tarsus, een van de apostelen.
Ze zijn geschreven binnen een tijdsbestek van 4 tot 20 jaar, afhankelijk van de datering van Gal en de gevangenschapsbrieven en van de echtheid van de Pastorale brieven. Het zijn gelegenheidsgeschriften en een deel van een veel omvangrijker correspondentie. Waardevol materiaal bieden ook de Hand, vooral wat betreft de activiteiten van P., minder voor de persoon en de leer van de apostel. Vrijwel waardeloos zijn de vele apocriefe geschriften: de brief aan de Laodicensen (vgl. Col 4,16), aan Seneca, de pseudo-Titus-brief, 3Cor en de sterk romantiserende Paulus-acten. Eveneens onbruikbaar zijn de joods-christelijke Pseudo-Clementinen wegens hun anti-paulinische achtergrond.
b. P. werd geboren in Tarsus in Cilicië (Hand 9, 11; 21,39; 22,3), uit streng joodse ouders van de stam Benjamin (Rom 11,1; Phil 3,5v), waaraan zijn naam Saul herinnert (Hand 7,58; 8,1.3; 9,1.8; enz.). Het jaar van zijn geboorte is onbekend. Bij de marteldood van Stephanus (Hand 8,1) was hij een jongeman, in Phm 9 noemt hij zich πρεσβύτης. Op grond van deze vage gegevens veronderstelt men dat hij rond het begin van onze jaartelling geboren is. Hij was romeins burger (Hand 16,37; 22,28) en zal daarom wel vanaf zijn geboorte de bijnaam Paulus gedragen hebben. Hij was van huis uit aangesloten bij de strenge sekte van de Farizeeën (Hand 23,6; Phil 3,5; vgl. Gal 1,14). Volgens Hand 22,3 genoot hij zijn opleiding in Jeruzalem (vgl. Hand23,16v) aan de voeten van Gamaliël de Oude. In zijn brieven geeft hij er blijk van de rabbijnse methode van Schriftuitleg te beheersen. Daarnaast is hij evenzeer vertrouwd met de griekse betoogtrant van de diatribe. Volgens rabbijnse gewoonte voorzag hij in zijn eigen levensonderhoud (1Th2,9; 1Cor9,6v; 2Cor 11,2) en wel door het beroep van tentenmaker (Hand 18,3).
c. Bekering. P. schijnt Jezus niet gekend te hebben (2Cor 5,16). Volgens zijn eigen zeggen was hij een fel vervolger van de christenen (Gal 1,13.23; Phil 3,6; 1Cor 15,9). De beschrijving van Hand 8,3; 9,1v; 22,19 en 26,10 moet echter overdreven zijn, want volgens Gal 1,22 kennen de christenen van Judea hem alleen van horen zeggen. Reden voor deze vervolging was in eerste instantie niet de erkenning van Jezus als messias. Het jodendom heeft in de loop van zijn geschiedenis vele messiaanse figuren gekend, die wel vervolgd zijn door de bezetter maar niet door de Joden zelf. Evenmin waren de christenen ontrouw aan de joodse wet (Hand 2,46v). Jezus had echter het heil beloofd aan mensen die volgens het beginsel van de wettische gerechtigheid buiten de joodse religieuze gemeenschap stonden (tollenaars, Samaritanen, heidenen). Daarmee ondergroef hij het joodse heilssysteem en moest hij sterven. De erkenning van deze gekruisigde als messias impliceerde een doorbraak en een afbraak van het joodse heilssysteem. De vervolging richtte zich daarom aanvankelijk alleen tegen de hellenistische fractie, diaspora-joden, die er een vrijere opvatting ten aanzien van de wet op na hielden (Hand 8,1) en buiten Israël missioneerden.
Terwijl hij op weg was naar Damascus om daar de christenen in boeien te slaan, had P. een religieuze ervaring, die hij in Gal 1,15v beschrijft als een roeping, in 1Cor 15,8 (vgl. 9,1) als een verschijning (openbaring) en in Phil 3,7 als een bekering. In de grond was het een nieuw verstaan van de Schrift (Rom 16,25v; 1Cor 1,7v; Col 1,26v), dat hem deed inzien dat Jezus inderdaad Gods Zoon was en terecht aan de heidenen het heil beloofde (Gal 1,16). Als geboren ijveraar, ging P. vanaf dat moment met even veel geestdrift de gekruisigde verkondigen als hij hem vroeger vervolgd had (1Cor 1,23).
d. Apostolaat. Volgens zijn eigen zeggen werkte P. eerst drie jaar in Arabië, waarmee wel het rijk van de Nabateeën bedoeld zal zijn (Gal 1,17). Een overhaaste vlucht uit Damascus maakte een abrupt einde aan deze eerste pogingen, die waarschijnlijk weinig succes hebben gehad (2Cor 11,32; Hand 9, 23-25). Vervolgens vertrok hij naar Jeruzalem om kennis te maken met Petrus (Gal 1,18). Daarop volgde een eerste missiereis naar zijn geboorteland Cilicië (Gal 1,21). Zijn vrijere opvatting over de mozaïsche wet bracht hem spoedig in conflict met de joodse fractie van het christendom. Na 14 jaar keerde hij daarom naar Jeruzalem terug om deze kwestie uit te praten (Gal 2,1-10 = Hand 15). Vanuit Antiochië vertrok hij voor een tweede reis, die hem ditmaal tot in Macedonië en Achaia voerde (Hand 16-18). In deze tijd ontstonden de gemeenten van Galatië, Philippi, Thessalonica en Corinthe. Aan het eind van zijn verblijf in Corinthe werd P. voor de rechterstoel van de proconsul Gallio gedaagd (Hand 18,12-17). Dit proconsulaat duurde van 51 tot 52 of van 52 tot 53 en is het enige vaste punt in de chronologie van Paulus' leven. Teruggekeerd naar Palestina en Syrië ondernam hij een derde reis met een langer oponthoud in Ephese, van waaruit de meeste brieven geschreven zijn (Hand 19). Daar vatte hij het plan op om naar Rome te gaan (Hand 19,21), maar eerst wilde hij de opbrengst van de door hem georganiseerde collecte naar Jeruzalem brengen om daarmee de nodige goodwill te kweken voor zijn verdere plannen (o.a. een reis naar Spanje) en de band van zijn gemeenten met de moederkerk te verstevigen (Rom 15,22-33). Tijdens dit verblijf werd hij gevangen genomen. Na een verblijf van twee jaar in de gevangenis onder Felix en Festus werd hij naar Rome getransporteerd, omdat hij zich op de keizer beroepen had (Hand 24,27; 25,12). Hier verbleef hij weer twee jaar in de gevangenis (Hand 28,29v). Hoe dit proces eindigde, is niet bekend. Volgens de latere traditie (Epiphanius, Eusebius, Hieronymus) werd hij vrijgesproken en stierf hij rond 67. Tegenwoordig wint steeds meer de mening veld, dat deze gevangenschap eindigde met de marteldood onder Nero in 64. Volgens de traditie werd hij terechtgesteld buiten de stad, ad Aquas Silvias, en begraven langs de Via Ostiensis.
(II) Theologie. Het alles beslissende moment in het
leven van P. is zijn Damascus-ervaring geweest. Hij
kwam daarbij tot de ontdekking dat een mens, terwijl
hij zich tot het uiterste inspant voor een zaak,
toch helemaal fout kan zitten. Dit moet hem vervuld
hebben met een diep wantrouwen ten aanzien
van de religieuze prestatiezucht van de mens en van
een onvoorwaardelijke overgave aan de welwillendheid
van God. Het feit dat God een gekruisigde
tot Kyrios heeft gemaakt, was voor hem het einde
van elke menselijke geldingsdrang in religieus opzicht.
Kruis en verrijzenis zijn daarom de centrale
thema's van zijn verkondiging. Deze kerngedachte
krijgt verschillende nuanceringen overeenkomstig
de houding van zijn gesprekspartners. Tegenover de
judaïsten, die een terugkeer naar de mozaïsche
wet voorstonden werd het de antithese geloofwerken
(Gal/Rom). Tegenover de gnosis, die door
kennis het heil meent te kunnen bemachtigen, stelt
P. de dwaasheid van het kruis (Cor). Tegenover het
syncretisme in Klein-Azië, dat door magische praktijken
een greep meent te kunnen krijgen op het
transcendente, stelt hij de alles overheersende macht
van Christus (Col/Eph). Maar steeds blijft het centrale
idee dat tegenover God geen mens mag roemen
op zichzelf (1Cor 1,29).
Lit. Ad I: P. Benoit e.a. (DES 7, 156-387). G. Bornkamm (RGG 5, 166-199). P. v. Imschoot (BW³ 1126-1138: commentaren, theologieën en inleidingen).Ad Ia: B. M. Metzger, Index to Periodical Literature of the Apostle Paul (Leiden 1960). B. Rigaux, St-Paul et ses lettres (Paris 1962). K. H. Rengstorf ed., Das P.bild in der neueren deutschen Forschung² (Darmstadt 1969). Ad Ib: Biografieën: A. Deissmann² (Tübingen 1925). J. Holzner (Freiburg 1933). E. Allo (Paris 1942). G. Ricciotti (Rome 1946). D. Rops (Bilthoven/ Antwerpen 1952). P. Seidensticker (Stuttgart 1965). J. Blenkinsopp (London 1967). G. Bornkamm (Stuttgart enz. 1969). J. Pollock (London 1969). S. Ben-Chorin (München 1970). M. Dibelius/G. Kümme14 (Berlin 1970). Ad 1e: G. Lohfink, Paulus vor Damaskus³ (Stuttgart 1967). C. Burchard, Der dreizehnte Zeuge (Göttingen 1970). P. Bruin/P. Giegel, Welteroberer Paulus (Zürich/Stuttgart 1968). Ad Id: G. Ogg, Chronology of the Life of Paul² (London 1969).
Ad II: J. Bonsirven, Exégèse rabbinique et Pexégèse paulinienne (Paris 1939). F. Prat, La théologie de St-Paul20 (Paris
1939). W. Grossouw, In Christus. Schets van een theologie
van St. Paulus (Utrecht 1946). F. Amiot, L'enseignement de
St-Paul5 (Paris 1947). J. Bonsirven, L'évangüe de Paul (Paris
1948). G. Bornkamm, Das Ende des Gesetzes (München
1952). J. Munck, P. und die Heilsgeschichte (Kopenhagen
1954). E. Lohmeyer, Probleme paulinischer Theologie (Stuttgart
1955). H.-J. Schoeps, P. Die Theologie des Apostels im
Lichte der jüdischen Religionsgeschichte (Tübingen 1959).
B. Whiteley, The Theology of St. Paulus (Oxford 1964). N.
Brox, P. und seine Verkündigung (München 1966).
E. Güttgemanns,
Der leidende Apostel und sein Herr (FRLANT 90;
Göttingen 1966). N. Hugedé, S. Paul et la culture grecque
(Genève/Paris 1966).
H. Ridderbos, P. Ontwerp van zijn theologie
(Kampen 1966). J. Blank, P. und Jesus (Würzburg
1967). L. Cerfaux, De geestelijke groei van P. (Tielt/Den
Haag 1967). E. Jüngel, P. und Jesus² (Tübingen 1967). P.
Stuhlmacher, Das paulinische Evangelium (FRLANT 95;
Göttingen 1968). E. Käsemann, Paulinische Perspektiven
(Tübingen 1969). N. Schneider, Die rhetorische Eigenart der
paulinischen Antithese (Tübingen 1970).
[Bouwman]