Academie

(1) Academie (Ἀκαδήμεια), een heilig park met gymnasium aan de Cephisus-beek, 1500 m ten noordwesten van de atheense Dipylon-poort toegewijd aan een plaatselijke heros Academus (Ἀκάδημος), die aan de Dioscuren de plaats verraden zou hebben, waar hun zuster Helena door Theseus gevangen gehouden werd. Het is nog niet mogelijk gebleken de talrijke resten van, ten dele zeer oude, gebouwen te identificeren.


Lit. E.Kirsten/W.Kraiker, Griechenlandkunde (Heidelberg 1962) 151-154.


(2) Academie (Ἀκαδήμεια) heet naar de plaats van vestiging de 'hogeschool' die Plato ca. 385 vC naast het A.park stichtte en die daar ruim negen eeuwen gevestigd bleef. In juridisch opzicht vormde de A. een religieuze broederschap ter verering van Apollo en de Muzen; de leefwijze der Ἀκαδημαϊκοι stond onder invloed van de pythagoreeën, met wie Plato in Zuid-Italië kennis had gemaakt. De stichter werd in de A. begraven en de zevende dag van de maand Thargelion, zijn geboortedatum, werd er als een hoge feestdag gevierd. Aanvankelijk legde de A. zich, wellicht overeenkomstig Plato's eigen bedoelingen, in het bijzonder toe op de wiskunde (boven de ingang zou hebben gestaan: μηδεὶς ἀγεωμέτρητος εἰσίτω, niemand ga hier binnen zonder kennis van de meetkunde), eerst in de 3e eeuw vC schijnt de beoefening van de theoretische wijsbegeerte hoofdzaak te zijn geworden. De geschiedenis van de A. tot 40 vC werd reeds in de Oudheid in drie perioden ingedeeld: de Oude Academie (tot 268 vC: Speusippus, Xenocrates, Polemon, Crates, Crantor), de Midden-Academie (sterk sceptisch gericht: Arcesilaüs van Pitane, Carneades van Cyrene, Clitomachus, Philo van Larissa) en de Nieuwe Academie (Antiochus van Ascalon, 86-68). De grens tussen Midden- en Nieuwe A. valt niet scherp te trekken. In 86 vC werden de gebouwen door Sulla verwoest, waarbij het gehele handschriftenbezit verloren ging, hetgeen een ernstige breuk in de traditie veroorzaakte. Andere indelingen spreken van een Eerste, Tweede, Derde, Vierde en Vijfde A. Van 40 vC tot 400 nC weten we praktisch niets van het instituut, de schaarse berichten wijzen echter op een ononderbroken voortbestaan (ca. 120: Calvisius Taurus, ca. 250: Cassius Longinus). De werkelijke ontwikkeling van het platonisme verliep in die tijd buiten de A. om.

Eerst na 400 drong het in Alexandrië ontstane neoplatonisme in de A. door. Onder leiding van Proclus beleefde zij een laatste bloeiperiode. In tegenstelling tot de school van Alexandrië verzette de atheense A. zich hardnekkig tegen iedere invloed van het christendom. In 529 werd de A., evenals de overige heidense scholen, op last van keizer Iustinianus gesloten.

Voor Griekenland geldt dit feit als het einde van de Oudheid en het begin van de Middeleeuwen. Tijdens de Renaissance kwam de naam A. weer in gebruik voor wetenschappelijke genootschappen en instellingen voor hoger onderwijs: 1444 de A. Platonica in Florence, 1582 de Accadernia della Crusca, 1635 de Académie Française enz.


Lit. C. de Vogel, Greek Philosophy 2 (Leiden 1960) 268-300; 3 (ib. 1959) 195-284. G. Paleikat, Die Quellen der akademischen Skepsis (Leipzig 1916). O. Gigon, Zur Geschichte der sog. Neuen Akademie (Museum Helveticum 1, 1944, 47-64). H. Cherniss, The Riddle of the Early Academy (Berkeley en Los Angeles 1945). H. I. Marrou, Histoire de l'Éducation dans l'Antiquité' (Paris 1950). H. Herter, Platons Akademie (Bonn 1952). O. Seel, Die platonische Akademie (Stuttgart 1953). J. Dillon, The Middle Platonists. A study of Platonism 80 B.C. to A.D. 200 (London 1977). [Nuchelmans]


Lijst van Namen