Arcesilaüs (Ἀρκεσίλαος of νβσπΑρκεσίλας), griekse eigennaam, o.a. van vier koningen van Cyrene, een wijsgeer en een beeldhouwer:
(1) Arcesilaüs I, tweede koning van Cyrene (599-583?),
zoon van de stichter Battus I.
(2) Arcesilaüs II, vierde koning van Cyrene (ca. 560-550),
zoon van Battus II. Zijn regering werd gekenmerlct
door ernstige familietwisten en opstanden: zijn verdreven
broers stichtten Barce,
opstandige Libiërs
uit de omgeving van Cyrene versloegen A. en kort
daarna werd hij het slachtoffer van een aanslag door
zijn broer Laärchus. De naam van A. II wordt gewoonlijk
verbonden met de z.g. Arcesilaüs-coupe,
een te Vulci in Etrurië gevonden en thans in Parijs
(Bibliothèque Nationale) bewaarde laconische cylix
uit de 6e eeuw vC, waarop een A. toezicht houdt
op het afwegen en de verscheping van
silphium,
het nationale produkt van Cyrene en omgeving.
(3) Arcesilaüs III,
zesde koning van Cyrene (ca. 530-515),
zoon van Battus III.
Hij was niet bereid de aan zijn
vader opgedrongen beperking van het koninklijk
gezag te erkennen en begaf zich naar Samos, waar
hij met de hulp van Polycrates een sterk leger op
de been bracht om de macht van zijn tegenstanders,
de grootgrondbezitters, te breken. Hij slaagde erin
op de troon terug te keren, maar werd spoedig
schatplichtig aan de perzische koning
Cambyses. A.
vond de dood in Barce, het bolwerk van de oligarchen.
(4) Arcesilaüs IV,
achtste en laatste koning van Cyrene (ca.
460-440), zoon van Battus IV.
Ook hij moest voortdurend
tegen de oligarchisch gezinde grootgrondbezitters
strijden. Aanvankelijk boekte hij successen,
maar tenslotte leidde een revolutie tot de invoering
van de democratie in Cyrene. A. vluchtte en werd
vermoord. Pindarus verheerlijkt in zijn 4e en 5e
pythische ode de zege die A. IV op de pythische
spelen van 462 met zijn vierspan behaalde.
Lit. bij (I) tot en met (4): Herodotus 4, 154-167, 200-205. F.
Chamoux, Cyrène sous la monarchie des Battiades (Paris
1953).
(5) Arcesilaüs van Pitane
in de Aeolis (ca. 315-240), griekse
wijsgeer, vader van de z.g.
Midden-Academie. Na
eerst leerling van Theophrastus te zijn geweest werd
hij door Crantor voor het platonisme gewonnen en
volgde tussen 268 en 265 Crates op als hoofd van
de Academie.
Geschriften heeft A. niet nagelaten.
Volgens onze bronnen
(Diogenes Laërtius,
Cicero,
Sextus Empiricus)
zou A. in de Academie de socratische
methode van vraag en antwoord hersteld hebben;
hij zou ook als eerste de z.g. ἐποχή hebben toegepast,
de systematische opschorting van het oordeel
door steeds nieuwe argumenten pro en contra te
zoeken, waarbij ook aan het eind geen beslissende
uitspraak wordt gedaan, omdat alle zekere kennis
onbereikbaar wordt geacht. Het onderricht van A.
richtte zich vooral tegen het dogmatisch karakter
van de stoïcijnse kentheorie, die het criterium der
zekerheid en de grond voor het zedelijk handelen
in de z.g. καταληπτικαί φαντασίαι vond
(Stoa). A.
verviel evenwel niet tot het ethisch scepticisme van
Pyrrho: volgens
hem kan een handeling als zedelijk
goed worden beschouwd indien ze beantwoordt
aan het criterium van het z.g. εὔλογον , d.w.z.
als ze zo goed mogelijk kan worden gemotiveerd.
Lit. H. von Arnim (PRE 2, 1164-1168). C. de Vogel, Greek
Philosophy 3² (Leiden 1964).
(6) Arcesilaüs,
belangrijke beeldhouwer uit het midden van
de 1e eeuw vC. Hij werkte te Rome o.a. voor Lucius
Luculius (beeid van Felicitas),
Asinius Pollio (nimfen
schakende centauren; wellicht identiek met
een groep in het Vaticaans Museum) en Varro
(leeuwin omgeven door cupido's). Voor de door
Caesar in 46 vC ingewijde tempel van Venus Genetrix
op het nieuwe Forum Iulium vervaardigde A.
het beeld van de godin.
Lit. M. T. Amorelli (EAA 1, 662). [Nuchelmans]