Crates (Κράτης), griekse eigennaam.
(1) Crates van Athene, attische komediedichter uit het
midden van de 5e eeuw vC. Volgens Aristoteles
(Poetica 1449.b.7) zou hij de eerste zijn geweest die
afzag van persoonlijke spot en een algemene strekking
en meer samenhang aan zijn stukken gaf. Van
de zes titels die we kennen is de inhoud van zijn
Θηρία (Dieren) ons in grote lijnen bekend; daarin
kondigde het koor, bestaande uit dieren, een Gouden
Eeuw aan, waarin slaven overbodig zouden zijn
en alle behoeften van de mensen automatisch bevredigd
zouden worden, mits zij geen vlees aten.
Lit. Fragmenten bij I. Edmonds, Fragments of Attic Comedy
1 (Leiden 1957) 152-169. - A. Körte (PRE 11, 1623-1625).
M. Bonanno, Studi su Cratete Comico (Padua 1972).
(2) Crates van Thebe (ca. 365-285), cynisch wijsgeer. Toen hij als jongeman te Athene kwam, volgde hij eerst onderricht bij Bryson van de megarische school, maar werd spoedig door Diogenes van Sinope tot de leer der cynici bekeerd. Hij schonk al zijn bezittingen weg en huwde Hipparchia, nadat hij haar broer en haar zelf tot het cynisme had overgehaald.
Vervolgens predikte hij, samen met zijn
vrouw, overal rondreizend het evangelie der onthechting,
troostte de bedroefden en verzoende vijanden;
in tegenstelling met Diogenes schijnt hij een
vriendelijk en mild criticus voor zijn medeburgers te
zijn geweest, die zijn bezoek als de komst van een
'goede demon' beschouwden. C. schreef ook gedichten,
waaronder parodieën en bewerkingen van
bestaande gedichten in cynische zin. De brieven die
we van C. bezitten zijn vervalsingen uit later tijd
(R. Hercher, Epistolographi Graeci, Paris 1873, 2082
17)
Lit. Fragmenten bij H. Diels, Poetarum Philosophorum Graecorum
Fragmenta (Berlin 1901). - Diogenes Laërtius 6, 8598.
- Stenzel (PRE 11,1625-1631). - D. R. Dudley, A History
of Cynicism (London 1937) 42-53.
(3) Crates van Thria
in Attica, wijsgeer van de Oude
Academie, als scholarch (270-267?) opvolger van
Polemon, met wie hij zeer bevriend was. Van zijn
opvattingen is vrijwel niets bekend.
Lit. H. von Arnim (PRE 11, 1631-1633).
(4) Crates van Tarsus,
onbelangrijke wijsgeer van de
Midden-Academie,
scholarch (ca. 129-127) tussen
Carneades en
Clitomachus.
(5) Crates van Mallus in Cilicië, filoloog en grammaticus uit de 2e eeuw vC, hoofd van de pergameense bibliotheek en filologenschool, leermeester o.a. van de wijsgeer Panaetius. Hij schreef o.a. commentaren op Ilias en Odyssee, op Hesiodus, Euripides en Aratus. Homerus beschouwde hij als een groot geleerde, bij wie alle wetenschap reeds te vinden was; door allegorische interpretatie trachtte hij allerlei elementen uit Ilias en Odyssee in het keurslijf der stoïcijnse kosmologie te persen. Deze allegorese heeft in de volgende eeuwen grote invloed uitgeoefend.
Van belang waren ook Crates' opvattingen op grammaticaal gebied; hij huldigde het beginsel der anomalie. Terwijl zijn grote tijdgenoot Aristarchus bepaalde paradigmatische reeksen als norm voor correct taalgebruik hanteerde (analogie), baseerde C. zich op de observatie (παρατήρησις) van het taalgebruik (συνήθεια); daarbij ging hij evenwel met grote willekeur te werk.
In 168 vC bracht C. een bezoek aan Rome; doordat
hij in de cloaca maxima
viel, brak hij er een been
en hield tijdens zijn herstel voordrachten, die grote
indruk maakten en de romeinse filologie in het leven
nepen.
Lit. W. Kroll (PRE 11, 1634-1641). - H. Mette, Sphairopoiia.
Untersuchungen zur Kosmologie des Krates von Pergamon
(München 1936). Id., Parateresis. Untersuchungen zur Sprachtheorie
des Krates von Pergamon (Halle 1952). In deze beide
werken zijn ook de testimonia en fragmenten opgenomen.
[Nuchelmans]