Aratus

Aratus (Ἄρατος) van Soli in Cilicië (ca. 315-240), griekse dichter, leerling van de dichter Menecrates van Ephese en, te Athene, van de wijsgeer Zeno. Vanaf ca. 276 verbleef hij in Pella aan het hof van de macedonische koning Antigonus Gonatas; ook bracht hij enige tijd door aan het syrische hof van Antiochus I Soter.

Het bekendste, enige bewaard gebleven, werk van A. is een astronomisch leerdicht in dactylische hexameters, Φαινόμενα (Verschijnselen) getiteld en geschreven op verzoek van Antigonus. Aan de hand van verhandelingen van Eudoxus van Cnidus en Theophrastus beschrijft het na een kort prooemium (1-18) de vaste sterren van het noordelijk en zuidelijk halfrond (19-453), de hemelsferen (462-558) en de opgang en de ondergang der sterren (559-732); het slot (733-1154), dikwijls als een afzonderlijk gedicht beschouwd, behandelt onder de titel Διοσημίαι (Tekenen van Zeus) weerkundige voorspellingen. De behandeling van de stof is stoïcijns getint: de sterren zijn tekenen van de goddelijke voorzienigheid om het handelen van de mensen te leiden. Ondanks de betrekkelijk eenvoudige, vooral op Hesiodus geïnspireerde taal en stijl is het gedicht, wegens de aard van het onderwerp en door de zakelijke fouten die erin voorkomen, niet gemakkelijk te lezen. De poëtische waarde is gering, afgezien van het prooemium en enkele digressies, bv. de beschrijving van het gouden tijdperk (98-136) en van de stormen op zee (408-435).

Het werk viel onmiddellijk na zijn verschijning een groot, voor ons moeilijk te begrijpen, succes ten deel, vooral als leerboek. Gedurende de hele Oudheid en ook in de middeleeuwen was het zeer populair; in Hand 17,28 citeert Paulus er voor de Areopaag een vers uit: 'Want wij zijn ook van zijn (Gods) geslacht'. Het werd talloze malen becommentarieerd, o.a. door Hipparchus van Nicaea. Latijnse vertalingen zijn bekend en voor een deel bewaard van Cicero, Germanicus, Avienus en een anonymus uit de 7e eeuw. De belangrijkste handschriften van de Phaenomena zijn de codices Marcianus Graecus 476 te Venetië (ca. 1100) en Scorialensis Σ III 3 te Madrid (15e eeuw).

Het verloren gegane oeuvre van A. omvatte een leerdicht over geneesmiddelen, epigrammen, elegieën en hymnen; bovendien wordt hem tekstkritische activiteit met betrekking tot de epen van Homerus toegeschreven.


Lit. Uitgaven: editio princeps: Basel 1534. Beste moderne edities: E. Maass, Arati Phaenomena (Berlin 1893), met engelse vertaling: A. W. Mair/G. R. Mair, Callimachus, Lvcophron, Aratus (Loeb Class. Libr., London 1921), met franse vertaling: J. Martin, Arati Phaenomena (Florence 1956). Duitse vertaling en commentaar: A. Schott/R. Böker, Arat, Sternbilder und Wetterzeichen (München 1958). - G. Knaack (PRE 2, 391-399). W. Kroll (ib. 1847-1850). W. Ludwig (ib. Suppl. 10, 26-39). GGL 2, 16, 163-167. K. Schuetze, Beiträpe zum Verständnis der Phainomena Arats Disu. Leipzig 1935). J. Martin, Histoire du texte des Phénomènes d'Aratos (Paris 1956). W. Ludwig, Die Phainomena Arats als hellenistische Dichtung (Hermes 91, 1963, 425-447). J. Martin, Scholia in Aratum vetera (Stuttgart 1974). M. Erren, Die Phainomena des Aratos von Soloi. Untersuchungen zum Sach- und Sinnverständnis (Wiesbaden 1967).


Lijst van Auteurs