Heruli, germaans volk, dat oorspronkelijk waarschijnlijk in Zuid-Zweden woonde. Volgens Jordanes (Getica 3,23) werden zij ca. 250 nC vandaar door de Dani verdreven; evenals de Goten trokken zij zuidwaarts en blijken in 267 bij de Zee van Azow te wonen. Zij ondernamen plundertochten in het romeinse rijk, waarbij zij in 267/268 tot Athene en ver op de Peloponnesus doordrongen. Op hun terugtocht werden zij door keizer Gallienus in Thracië verslagen. In de 4e eeuw werden de H. door de Oost-Goten onderworpen en kwamen met dezen onder de heerschappij der Hunnen. Na de ondergang van Attila's rijk waren zij een tijdlang onafhankelijk in een gebied dat delen van Slowakije, Oostenrijk en Hongarije omvatte, totdat de Langobarden in het begin van de 6e eeuw daar een eind aan maakten. Een deel vestigde zich in het oostromeinse rijk, de rest keerde naar het land van oorsprong terug.
In 287 nC deed een schare H. een inval in Gallië,
waarschijnlijk over zee; zij schijnen zich gevestigd
te hebben in het mondingsgebied van de Rijn en
streden in romeinse legerdienst, o.a. in Britannia in
368 onder de vader van
Theodosius de Grote; zij
worden herhaaldelijk samen met de Batavi genoemd.
De H. waren uitstekende vechters en
daarom gezochte huursoldaten.
Lit. B. Rappaport (PRE 8, 1150-1167). - E. Schwarz, Germanische Stammeskunde (Heidelberg 1955) 104-107. [Stolte]