Thespis (Θέσπις), waarschijnlijk uit de deme Icaria in Attica, gold in de antieke literaire traditie als de schepper van de attische tragedie. De bronnen over zijn activiteiten zijn niet geheel eensluidend en in bepaalde opzichten is ook twijfel aan hun betrouwbaarheid gerechtvaardigd. Vast lijkt te staan dat T. bij het atheense Dionysus-feest in een van de eerste drie jaren van de 61e olympiade (536/535, 535/534 of 534/533 vC) - dus onder de regering van Pisistratus, die de Dionysus-dienst en de kunsten bevorderde - voor het eerst officieel als acteur (ὑποκριτής) optrad naast en tegenover het traditionele koor en de koorleider; deze acteur zou als nieuwe en belangrijke constituerende elementen de gesproken proloog en andere gesproken delen, zoals een bodeverhaal, aan het zangspel hebben toegevoegd, zodat dit de grondvorm van de klassieke tragedie kreeg.
De mededeling van
Horatius
(Ars poëtica 275-277)
dat T. met zijn spelen op een wagen, de Thespis-kar,
rondgetrokken is, berust kennelijk op een misverstand
en verwarring met de oudgriekse komedie.
Onjuist is ongetwijfeld ook het bericht (Suda θ 282)
dat T. het masker dat de auteurs in een tragedie
droegen uitgevonden zou hebben.
Van de door T. opgevoerde tragedies zijn vier titels
(Ἄθλα Πελίου ἢ Φόρβα, Ἱερεῖς, Ἠίθεοι,Πενθεύς) en vier korte fragmenten overgeleverd,
maar er zijn redenen om aan te nemen dat hier zeker
voor een deel van bedenksels uit latere tijd sprake
is.
Lit. Testimonia en fragmenten in B. Snell, Tragicorum Graecorum
Fragmenta 1 (Göttingen 1971) 61-66. - A. von Blumenthal (PRE
6A, 62-64). - A. Lesky, Die tragische Dichtung der
Hellenen³ (Göttingen
1972) 49-56. - E. Tièche, T. (Leipzig/Berlin 1933). A. W.
Pickard-Cambridge/T.B. Webster, Dithyramb, Tragedy and
Comedy² (London 1962) 69-89. H. Patzer, Die Anfänge
der griechischen Tragödie (Wiesbaden 1962). [Nuchelmans]