Menander

reliefMenander (Μένανδρος) belangrijkste vertegenwoordiger van de attische z.g. Nieuwe Komedie.

(I) M. werd geboren in 342/341 vC te Cephisia in Attica en overleed ca. 292, naar het heet door verdrinking tijdens het baden in zee. De jonge M., die tot een welgestelde familie behoorde, kreeg een goede opvoeding, was enige tijd leerling van de wijsgeer Theophrastus en was bevriend met Demetrius van Phalerum en Epicurus. Hij debuteerde in 321 vC met het blijspel Ὀργή (Toorn) en zou achtmaal een eerste prijs hebben gewonnen. Voor het overige is ons van zijn leven weinig bekend. Dat hij een liefdesrelatie met een zekere Glycera gehad zou hebben, zoals twee fictieve brieven van Alciphron en andere antieke berichten ons willen doen geloven, is vermoedelijk een onhistorische anecdote.

Reeds kort na zijn dood werd M. geëerd met een standbeeld in het atheense Dionysus-theater, dat vervaardigd was door Praxiteles' zonen Cephisodotus en Timarchus; op dit beeld gaan in laatste instantie de ruim 40 bewaard gebleven romeinse borstbeelden van de dichter terug (fraaiste exemplaren in het Museum of Fine Arts in Boston en in het Seminario Patriarcale van Venetië), evenals een geschilderde afbeelding in de z.g. Casa del Menandro in Pompeji. In Mytilene op Lesbus is in 1961 een interessant mozaïek gevonden met een portret van M. en zeven van verklarende bijschriften voorziene afbeeldingen van scènes uit zijn komedies.

(II) Werken. M. schreef ruim 100 blijspelen, die in de 7e en 8e eeuw nC in vergetelheid raakten en waarvan we tot het eind van de 19e eeuw slechts verspreide fragmenten, voornamelijk citaten van gevleugelde woorden, bezaten. Sindsdien hebben papyri - met name de in 1905 gevonden papyrus Cairensis 43227, die ca. 1600 regels uit vijf stukken bevatte, en de papyri Bodmer 4, 25 en 26, waaruit in 1958 en 1969 ca. 2000 verzen uit drie stukken gepubliceerd zijn - onze kennis van zijn werk aanzienlijk vermeerderd: M.s Δύσκολος (De mensenhater), Ἐπιτρέποντες (Het scheidsgerecht), Ἀσπίς (Het schild), Περικειρομένη (Het kaalgeknipte meisje) en Σαμία (Het meisje van Samos) kennen we thans bijna geheel of voor ruim de helft, van zijn Μισούμενος (De verfoeide) en Σικυώνιος (De man uit Sicyon) hebben we iets minder dan de helft. Om een indruk te geven van de komische intriges die M. bedacht, laten we hier de korte inhoud volgen van de twee komedies waarvan de tekst het volledigst bewaard gebleven is.

1. Δύσκολος opgevoerd tijdens de Lenaeën van 316 (eerste prijs). Het stuk speelt in het attische grensdorpje Phyle. Op het toneel ziet men een heiligdom van Pan en de nimfen, geflankeerd door twee huisjes. Het ene wordt bewoond door de mensenhater Cnemo met zijn dochter en een oude slavin, het andere door Cnemo's vrouw en Gorgias, haar zoon uit een vorig huwelijk, die Cnemo wegens zijn onuitstaanbaar gedrag hebben verlaten. Sostratus, de zoon van een welgesteld Athener, is verliefd geworden op Cnemo's dochter, maar slaagt er niet in contact op te nemen met haar vader, ook niet als hij zich, op advies van Gorgias, als boer voordoet. Inmiddels laat Sostratus' moeder in het heiligdom van Pan een offermaal aanrichten. De kok blijkt echter een pan vergeten te hebben; als hij die bij Cnemo probeert te lenen, brengt hij de barse oude tot woede. De slavin van Cnemo heeft intussen een paar voorwerpen in de waterput laten vallen; Cnemo, die ze eruit wil halen, valt in de put en wordt gered door Gorgias. Onder de indruk van deze edele daad verzoent Cnemo zich met zijn vrouw en zijn stiefzoon en machtigt deze laatste om zijn dochter uit te huwelijken. Gorgias geeft haar aan Sostratus en huwt op zijn beurt diens zuster. Ook de oude Cnemo wordt tegen zijn zin mee naar de dubbele bruiloft gesleept.

tekst

2. Ἐπιτρέποντες (jaar van opvoering onbekend). Het bewaard gebleven deel van dit stuk begint met een twist tussen twee slaven, de herder Daüs en de kolenbrander Syriscus, die een vondeling hebben gevonden met enkele kostbaarheden, waaronder een ring. Ze vertrouwen de beslissing over het eigendom van de gevonden zaken toe aan een scheidsrechter, de oude Smicrines. Diens dochter Pamphila heeft kort na haar huwelijk met Charisius tijdens diens afwezigheid voor een zakenreis een kind ter wereld gebracht, waarvan de vader onbekend is, en dit heimelijk te vondeling gelegd. De woedende Charisius heeft, toen hij dit bij zijn terugkeer van zijn slaaf Onesimus vernam, Pamphila verlaten; hij zoekt nu troost in een losbandig leven en vermaakt zich met de citerspeelster Habrotonon. Als Onesimus toevallig bij het scheidsgerecht voorbijkomt en de ring in handen krijgt, herkent hij deze als het eigendom van zijn meester. Deze herkenning leidt via een aantal complicaties tot een verrassende ontknoping: de vader van het kind blijkt Charisius te zijn, die zich tijdens een nachtelijk feest, zonder dat de een wist wie de ander was, aan Pamphila vergrepen had; deze had alleen kans gezien om hem zijn ring afhandig te maken.

(III) De inhoud van M.s stukken, die, voor zover we kunnen nagaan, alle in het contemporaine Griekenland, en bij voorkeur in Attica spelen, is grotendeels ontleend aan het burgerlijk familieleven; typisch is dat van de politieke onrust die tijdens zijn leven in Athene heerste, in zijn komedies geen echo te bespeuren valt. De handeling en de intriges worden meestal bepaald door amoureuze, niet zelden hoogst onwaarschijnlijke verwikkelingen: een jong paar wordt belet te trouwen door verschillen in de sociale positie van de partners, maar door een reeks van verrassende gebeurtenissen verdwijnen de obstakels; een meisje dat verleid is legt haar kind te vondeling, dat na veel wederwaardigheden teruggevonden wordt; enz. In zulke intriges, waarvoor M. ongetwijfeld veel van Euripides heeft geleerd, treden bovendien een aantal vaste typen op, zoals de norse vader, de vrek, de jeugdige losbol, de parasiet, de kok, de courtisane met het gouden hart, de domme slaaf, de slimme slaaf, typen die evenwel bij M. een grote mate van aan de situatie van het stuk aangepaste individualiteit behouden. Hoge kunst, die diepe psychologische gronden openbaart of sterke ontroering wekt, vindt men bij M. niet. Hij is echter een fijngevoelig schrijver, die met een glimlach, een zekere weemoed en een lichte neiging tot moraliseren zijn personages observeert, hun goede en kwade kanten laat zien, maar bovenal gelooft in het goede in de mens; zijn milde humaniteit wordt het bondigst verwoord in twee bekende versregels: 'hoe aantrekkelijk is de mens als hij werkelijk mens is' en 'ik ben een mens: niets menselijks acht ik mij vreemd'. De intriges van M.s stukken zijn knap en intelligent geconstrueerd. Zijn taal is helder, natuurlijk en elegant; de iambische trimeter hanteert hij vooral in dialogen zo meesterlijk dat de indruk van ongedwongen omgangstaal wordt gewekt. Koren ontbreken in de overgeleverde teksten geheel; ze zijn tot losse en autonome zangnummers tussen de duidelijk gemarkeerde bedrijven geworden.

(IV) M. behoort met de overige dichters van de Nieuwe Komedie tot de scheppers van het europese burgerlijke blijspel. Ook na zijn dood werden zijn stukken geregeld opnieuw opgevoerd. Door velen werd hij als de grootste onder de griekse blijspeldichters beschouwd. Dit blijkt ook uit de vele citaten uit M. die bij antieke auteurs worden aangetroffen; er werd in de oudheid reeds een verzameling van ca. 800 éénregelige spreuken aangelegd, die aan M. werden toegeschreven, maar zeker niet alle van zijn hand zijn, de z.g. Μονόστιχοι (beste uitgave: S. Jäkel, Menandri Sententiae, Leipzig 1964; vgl. W. Görler, Μενάνδρου Γνῶμαι, Diss. Berlin 1963). Plautus en Terentius bewerkten in de eerste helft van de 2e eeuw vC een aantal stukken van M. voor het romeinse toneel, de Grieken Lucianus, Alciphron en Aelianus namen hem tot voorbeeld. Via Plautus en Terentius beïnvloedde M. weer Shakespeare, Molière en vele andere toneelauteurs van de laatste eeuwen.


Lit. Recente bibliografie: H. J. Mette, Der heutige M. (Lustrum 10, 1965, 5-211; met aanvullingen in 11, 1966, 139-143 en 13, 1968, 535-568).

Uitgaven: Chr. Jensen, Menandri Reliquiae in papyris et membranis servatae (Berlin 1929). A. Körte/A. Thierfelder, Menandri quae supersunt 1-2 (Leipzig 1957-1959). Met engelse vertaling: F. G. Allinson, M., The Principal Fragments (Loeb Class. Libr., London 1930). W. G. Amott, M. 1-3 (Loeb Class. Libr., London 1979vv). Met italiaanse vertaling: D. del Corno, Menandri Comoediae quae exstant (Milaan 1966). F. H. Sandbach, Menandri Reliquiae selectae (Oxford 1972). Edities van afzonderlijke stukken: V. Martin, Ménandre, Le Dyscolos (Papyrus Bodmer IV, Cologny/Genève 1958). H. Lloyd-Jones, Menandri Dyscolus (Oxford 1960). Met franse vertaling: J.-M. Jacques, Ménandre, Le Dyscolos (Paris 1963). Met commentaar: E. W. Handley, The Dyskolos of M. (London 1965). F. Stoessl, M., Dyskolos. Kommentar (Paderborn 1965). - U. von Wilamowitz-Moellendorff, M., Das Schiedsgericht (Epitrepontes) (Berlin 1925). V. de Falco, Menandri Epitrepontes³ (Napels 1961). - R. Kasser, Ménandre, Le Bouclier (Papyrus Bodmer XXVI, Cologny/Genève 1969). E. G. Turner, New Fragments of the Misoumenos of M. (London 1965). - R. Kasser, Ménandre, La Samienne (Papyrus Bodmer XXV, Cologny/Genève 1969). Met franse vertaling: J.-M. Jacques, Ménandre, La Samienne (Paris 1971). A. B1anchardfA. Bataille, Fragments sur papyrus du Sikyonios de Ménandre (Recherches de Papyrologie 3, 1964, 1031.76; met inleiding en commentaar). R. Kassel, Menandri Sicyonius (KT 185, Berlin 1965). C. Gallavotti, Menandri Sicyonius (Rome 1965). Uitvoerige commentaar: A. W. Gomme/F. H. Sandbach, M. A commentary (Oxford 1973).

Nederlandse vertalingen: J. van Leeuwen, Vier blijspelen van M. (Amsterdam 1922). W. Kuiper, M., Het scheidsgerecht (Groot-Nederland 28, 1930, 1-21, 113-134; herdrukt in Griekse Varia, Haarlem 1956). J. van IJzeren, M., De brombeer. Blijspel (Leiden 1960). J. Fraenkel, M., Dyscolus (Zutphen 1961). Studies: T. B. Webster, Studies in M.2 (Manchester 1960). A. Theuerkauf, M.s Dyskolos als Bühnenspiel und Dichtung (Diss. Göttingen 1960). C. Corbato, Studi menandrei (Udine 1965). A. Schäfer, M.s Dyskolos. Untersuchungen zur dramatischen Technik (Meisenheim 1965). F. Zucker e.a., M.s Dyskolos als Zeugnis seïner Epoche (Berlin 1965). F. Ballotto, Introduzione a Menandro (Milaan 1966). E. W. Handley, M. and Plautus. A study in comparison (London 1968). E. W. Handley e.a., Ménandre (Entretiens sur l'antiquité classique 16, Genève 1970). D. A. Russell, Greek Declamation (Cambridge 1983). [Nuchelmans]


Lijst van Auteurs