Lucianus

Lucianus (Λουκιανός) van Samosata (ca. 120-ca. 180), satirische auteur van grote veelzijdigheid. L. werd geboren in de syrische stad Samosata aan de bovenloop van de Eufraat. Van zijn leven zijn weinig exacte gegevens bekend. Na een mislukt debuut als beeldhouwersleerling wijdde hij zich, waarschijnlijk in Ionië, aan de studie van de griekse taal en de welsprekendheid. Hoewel grieks niet zijn moedertaal was, slaagde hij erin het klassieke attisch op volmaakte wijze te beheersen; door uitgebreide lectuur verwierf hij een grondige kennis van de gehele griekse literatuur en een feilloos stijlgevoel. Vervolgens reisde L. als pronkredenaar met groot succes door Klein-Azië, Griekenland, Italië en Gallië. In dit oppervlakkige leven vond hij echter geen blijvende voldoening en op veertigjarige leeftijd ging hij zich toeleggen op de wijsbegeerte, o.a. te Athene, waar hij veel verbleef; vooral de theorieën van cynici en sceptici boeiden hem. Een echte filosoof werd hij evenwel niet, maar vanaf deze tijd beoefende hij het satirische dialoogtype waaraan hij zijn roem te danken heeft, op meesterlijke wijze. Later hervatte hij het rondreizen weer, totdat hij tenslotte ca. 170 benoemd werd tot chef van de kanselarij van de romeinse stadhouder van Egypte.

Van L. zijn 80 geschriften bewaard gebleven, die echter niet alle als echt worden beschouwd; de meeste zijn van betrekkelijk kleine omvang. Wat de vorm betreft kan men ze verdelen in redevoeringen, brieven, dialogen, diatriben en verhalen.

1. De meeste van Lucianus' μελέται of modelredevoeringen (declamatio) dateren uit zijn eerste periode, o.a. Phalaris (deze biedt zijn beruchte stier als wijgeschenk aan Delphi aan, waar een van de Delphiërs een pleidooi houdt om het martelwerktuig te aanvaarden). Verwant hiermee zijn een aantal διαλέξεις, anecdotische inleidingen tot μελέται, ook bruikbaar bij andere gelegenheden, en epideiktische παίγνια, waaronder een elegant Ἐγκώμιον μυίας (Lof van de vlieg).

2. Van zijn satiren in briefvorm, gericht tegen actuele wantoestanden, verdienen vooral vermelding Πῶς δεῖ ἱστορίαν συγγράφειν (Hoe men geschiedenis moet schrijven; tegen de smakeloze praktijken van de contemporaine geschiedschrijvers van de oorlogen tegen de Parthen), Περὶ τῆς Περεγρίνου τελευτῆς (De dood van Peregrinus, die in 167 tijdens de olympische spelen zelfmoord pleegde door zich in het vuur te werpen, waarvan L. getuige was), Ἀλέξανδρος ἢ ψευδόμαντις (Alexander of De leugenprofeet; tegen de bijgelovige praktijken van Alexander van Abonutichus) en een Apologie (van zijn aanvaarding van een romeins staatsambt).

3. De dialogen van L. kunnen weer worden onderverdeeld in drie soorten:

a. Mimisch-komische dialogen, nauw verwant met de hellenistische mimus en sterk beïnvloed door de attische komedie. Hiertoe behoren de 26 Θεῶνδιάλογοι en 15 Ἐνάλιοι διάλογοι, speelse gesprekken tussen de olympische goden en tussen de goden van de zee, met veel spot over de traditionele mythologie, voorts 15 ταιρικοὶ διάλογοι (Hetaerengesprekken), Τίμων ἢ μισάνθρωπος (Timon of De mensenhater; over de hebzucht van de rijken en de vleierij van hun zogenaamde vrienden).

b. Menippeïsche dialogen over populaire onderwerpen uit de stoïcijnse en cynische wijsbegeerte, met veel humor en spot gekruide gesprekken in de trant van Menippus van Gadara: o.a. de beroemde 30 Νεκρικοὶ διάλογοι (Dodengesprekken, waarin de cynici Diogenes en Menippus de wijsgeren en de machtigen der aarde met spot overladen), Βίων πρᾶσις (De vendutie van levens, waarin de goden enkele filosofen bij opbod verkopen), Χάρων (Charon en Hermes beschouwen en bespreken het armzalige gedoe van de mensen op aarde), Ὄνειρος ἢ ἀλεκτρυών (De droom of De baan, een gesprek tussen de schoenlapper Micyllus en diens haan, die een reïncarnatie van Pythagoras blijkt te zijn, over armoede en rijkdom), Ζεὺς ἐλεγχόμενος (Zeus beschaamd, over het conflict tussen noodlot en goddelijke almacht).

c. Een derde groep vormen de platoonse of Lycinusdialogen, gesprekken waaraan de schrijver zelf onder de naam Lycinus of als 'de Syriër' deelneemt. Tegen de would-be-filosofen van zijn tijd zijn gericht het Symposium en de Hermotimus, tegen de retoren de Lexiphanes. Enige waardering voor de wijsbegeerte blijkt uit de Nigrinus, het verslag van zijn bezoek aan deze platoonse wijsgeer in Rome. In de Φιλοψευδής (Leugenvriend) wordt het geloof aan wonderverhalen op de korrel genomen, in de Toxaris discussiëren de Griek Mnesippus en de Scyth Toxaris over de vraag bij welk van beide volken de vriendschap het hechtst is en tot de grootste opofferingen bereid.

4. Van alle diatriben die ons op naam van L. zijn overgeleverd, wordt de authenticiteit betwijfeld. Ze handelen over uiteenlopende onderwerpen als het risico om geloof te hechten aan laster, de zinloosheid van offers en van rouw, de eredienst van de godin Atargatis (= Astarte) in Hierapolis, astrologie, schijngeleerdheid en zuiver taalgebruik.

5. Tot de verhalende literatuur behoren zijn populaire levensbeschrijving van de cynische wijsgeer Demonax van Cyprus en een verloren gegane biografie van de boeotische krachtpatser Sostratus. Beide dateren uit zijn laatste levensjaren, evenals zijn novellen Ἀληθὴς ἱστορία (Ware geschiedenis) en Λουκιος ἢ ὁ Ὄνος (Lucius of De ezel). De eerste geeft in twee boeken een smakelijke parodie op de dwaze avonturenverhalen van auteurs als Iambulus en Antonius Diogenes; in de tweede worden met gebruikmaking van een verloren gegaan werk van een overigens onbekende Lucius van Patras de avonturen geschilderd van een in een ezel veranderde jongeman, een thema dat ook behandeld is in de Metamorfosen of Gouden ezel van Apuleius.

L. is een van de weinige griekse schrijvers van betekenis uit de keizertijd; hij steekt bijzonder gunstig af bij zijn tijdgenoten, door zijn geestigheid, door de eerlijkheid van zijn overtuiging, door zijn - ondanks alle eenzijdigheid - reële kijk op de menselijke samenleving, door zijn natuurlijke en prettige stijl, die vrij is van excessen. Al deze eigenschappen gebruikt hij om op boeiende soms zelfs virtuoze wijze hol gefilosofeer, dom bijgeloof en allerlei andere menselijke zwakheden aan de kaak te stellen; weinig gevestigde tradities zijn veilig voor zijn spot, niet veel is hem heilig. Zijn cynisme en sarcasme verhullen echter niet zelden een zeker heimwee naar verloren illusies inzake adeldom, eerlijkheid en zekerheid. Hoewel L. als satiricus terecht een grote naam heeft, was hij evenmin een literair genie als een origineel denker. Voor beide had hij te weinig geduld en was hij te oppervlakkig; ook spande hij zich dikwijls te weinig in om betrouwbare informatie te verkrijgen.

tekst

Nadat Lucianus' werken in de 15e eeuw door latijnse vertalingen bekend waren geworden, lieten vele grote humanisten zich door hem inspireren. Erasmus' Colloquia, Adagia en Encomium Moriae ademen in sterke mate de geest van zijn lievelingsauteur.

De geschriften van L. zijn overgeleverd in ca. 160 handschriften, waarvan de oudste uit de 10e eeuw dateren (vgl. K. Mras, Die Überlieferung Lukians, Sitzungsber. Akad. Wiss. Wien, Philologisch-historische Klasse 167, 7, 1911).


Lit. Uitgaven: editio princeps: Florence 1496. Beste moderne edities: C. Jacobitz, Luciani Opera 1-3 (Leipzig 1867-1872). N. Nilén, Luciani Opera (Leipzig 1906-1923; slechts twee deeltjes verschenen). M. D. MacLeod, Luciani Opera 1-4 (Oxford 1972-1985). Met engelse vertaling: A.-M. Harmon/K. Kilburn/M. D. Macleod, Lucian, Works 1-8 (Loeb Class. Libr., London 1913-1967). Met duitse vertaling: K. Mras, Die Hauptwerke des Lukian griechisch und deutsch (München 1954). Nederlandse vertalingen: Charivarius, Godengesprekken naar L. (Haarlem 1932). F. Cluytens, Loekianos, Waarachtige historiën (Amsterdam/Antwerpen 1946). Enkele werkjes in Griekse Varia (Klassieke Bibliotheek 6, Haarlem 1956) 223-268.

Goede commentaren: M. Caster, Études sur Alexandre ou le faux prophète de Lucien (Paris 1938). F. Ollier, Lucien, Histoire vraie (Paris 1962). H. Homeyer, Lukian, Wie man Geschichte schreiben soll (München 1966). - H. Rabe, Scholia in Lucianum (Leipzig 1906 = Stuttgart 1970). - R. Helm (PRE 13, 1725-1777). GGL 2, 710-745. - R. Helm, Lukian und Menipp (Berlin/Leipzig 1906). M. Caster, Lucien et la pensée religieuse de son temps (Paris 1937). G. Avenarius, Lukians Schrift zur Geschichtsschreibung (Meisenheim 1956). J. Bompaire, Lucien écrivain. Imitation et création (Paris 1958). H. Betz, Lukian von Samosata und das Neue Testament. Religionsgeschichtliche und paränetische Parallelen (Berlin 1961). J. Schwartz, Biographie de Lucien de Samosate (Coll. Latomus 83, Bruxelles 1965). G. Anderson, Studies in Lucian's Comic Fiction (Leiden 1976). C. Robinson, Lucian and his Influence in Europe (Chapel Hill 1979). [Nuchelmans]



Lijst van Auteurs