Mimus

Mimus (μῖμος, 'nabootsing, nabootser'), sinds de oudheid naam voor een kort kluchtig spel dat op realistische, vaak groteske wijze een of ander tafereel uit het bonte leven uitbeeldt. Ook de acteur die in een dergelijk spel optreedt wordt m. genoemd. Nauw verwant met de m. is de pantomime, een m. waarin de spelers zonder te spreken hun rol alleen door gebaren vertolken.

(I) Over de niet-literaire vormen van de griekse m., die vooral op dorisch gebied gebloeid schijnen te hebben, is uiteraard zeer weinig bekend. Ze werden gewoonlijk op een verplaatsbaar toneeltje, in de open lucht of ook wel binnenshuis, opgevoerd door kleine gezelschappen, waarvan de leden δεικηλίκται ('toneelspelers'), αὐτοκάβδαλοι ('improvisatoren'), φλύακες en dergelijke werden genoemd, en hebben ongetwijfeld een belangrijke rol gespeeld in de voorgeschiedenis van de dorische en de attische komedie. Improvisatie heeft in de m. steeds een groot aandeel behouden.

Literair niveau bereikte de griekse m., voor zover we kunnen nagaan, het eerst bij Sophron van Syracuse (5e eeuw vC), die o.a. door Plato zeer bewonderd werd. Van inhoud en stijl van zijn - verloren gegane - in proza geschreven werken kunnen we ons een voorstelling maken uit de idyllen 2, 14 en 15 van Theocritus (eerste helft 3e eeuw vC) en uit de mimiamben van Herodas (tweede helft 3e eeuw vC), die echter geen van beide bestemd waren om te worden opgevoerd; ze werden voorgedragen door een solist, die door verandering van stem en mimiek de twee of drie personages uitbeeldde die voorkwamen in meesterwerkjes als De tovenares, De bezoeksters van het Adonis-feest, De koppelaarster, De bordeelhouder, De schoenmaker, De intieme conversatie.

In de latere hellenistische tijd veranderde de m. in zoverre van karakter en status dat hij zich van een los tafereel ontwikkelde tot een langer spel met een doorlopende handeling en een intrige, waarin vaak ook gezongen partijen en dansen voorkwamen.

Deze z.g. hypothesis-m., die zijn patroon niet zelden aan een bekende tragedie of komedie ontleende, beheerste in de keizertijd, toen de werken van de grote tragedie- en komediedichters alleen nog maar gelezen werden, het griekse en romeinse toneel zo goed als volledig; hij werd gespeeld zonder masker en de vrouwenrollen werden vertolkt door vrouwen. Een griekse papyrus uit Oxyrhynchus (413, 2e eeuw nC) bevat twee dergelijke stukken, waarvan het eerste de indruk maakt van een parodie van Euripides' Iphigenie bij de Tauriërs en het tweede, bestaande uit zes of zeven korte scènes, aan Herodas' Jaloerse meesteres doet denken. Een beroemde griekse mimen-auteur uit de tijd van keizer Augustus was Philistion van Nicaea.


Lit. Fragmenten: A. Olivieri, Frammenti della commedia greca e del mimo nella Sicilia e nella Magna Grecia?- 1-3 (Napels 1947). - E. Wüst (PRE 15, 1727-1764). GGL 2, 180-204, 336-339. - H. Reich, Der M. Eïn ütterarentwicklungsgeschichtlicher Versuch 1-2 (Berlin 1903). H. Wiemken, Der griechische M. Dokumente zur Geschichte des antiken Volks theaters(Bremen1972). [Nuchelmans]


(II) In Rome is de m., die ook daar zonder masker werd gespeeld en met actrices in de vrouwenrollen, steeds bijzonder populair geweest. De acteur, eveneens m. geheten, droeg bij dit spel geen toneelschoen (vandaar de aanduiding planipes en fabula planipedaria) en was soms gehuld in een bonte lappenmantel (centunculus). De toneelspeelsters werden behalve mimae ook wel meretrices genoemd; naar de door hen gedragen hoofddoek (ricinium) werd de m. soms aangeduid als fabula riciniata.

Opvoeringen van mimen hadden in Rome, voor zover bekend, zeker sinds het begin der 2e eeuw vC plaats, vanaf 173 vC o.a. als vast onderdeel van de jaarlijkse Floralia ter ere van de godin Flora; bij die gelegenheid plachten de actrices naakt op te treden. Bij toneelvoorstellingen werd het genre soms als intermezzo (embolium) of slotstuk (exodium) gebruikt.

Zijn literaire vorm kreeg de romeinse m., mede onder invloed van de griekse hypothesis-m., pas in de 1e eeuw vC, in hoofdzaak door Laberius, Publilius Syrus en Matius. Door politici als Sulla, Caesar en Antonius in hoge mate begunstigd, werd dit spel van gesproken en gezongen woord, muziek, mimiek en dans, dat echter door zijn losse vorm nooit tot een toneelstuk in eigenlijke zin is geworden, steeds populairder; tenslotte beheerste het samen met de pantomime praktisch geheel het romeinse toneel. In de keizertijd was o.a. Marullus (2e eeuw nC) een gevierd auteur van latijnse mimen; deze deinsde er niet voor terug ook politieke toespelingen in zijn werk op te nemen. Ook in latere tijd bleven de improvisatie en de vaak grove vorm - kerkvaders laken het obscene karakter - kenmerkend voor de m., waarvan sommige elementen tot lang na de oudheid voortleefden.


Lit. Fragmenten van romeinse mimen bij M. Bonaria, Mimorum Romanorum Fragmenta (Genua 1955) en Id., Romani Mimi (Rome 1965; met italiaanse vertaling). - GRL 1, 253-267. - L. Friedländer, Darstellungen aus der Sittengeschichte Roms in der Zeit vom Augustus bis zum Ausgang der Antonine 2 (Leipzig 1922) 113-118. [Brouwers]



Lijst van Auteurs