Pantomime (παντόμιμος, letterlijk 'alles nabootsend'), vorm van toneelkunst waarbij de acteurs alleen de bewegingsmogelijkheden van het menselijk lichaam als dramatische communicatie- en expressiemiddelen benutten, met bewuste uitsluiting van het woord. De p. is dus nauw verwant met dans en ballet, maar ontleent, in tegenstelling tot deze beide, haar bewegingen niet aan de muziek; deze heeft bij de p. slechts de secundaire functie van suggestieve achtergrond en onderstreping van de mimische bewegingen. In de oudheid werden met παντόμιμος en pantomimus zowel het spel als de acteur van de p. aangeduid.
De Grieken kenden de p. zeker sinds de 5e eeuw vC als een speciale dansvorm, die evenwel nog niet de pas sinds de 1e eeuw vC voorkomende specifieke naam p. droeg. Zulke pantomimische dansen, uitgevoerd door een groep of door een solist, schijnen, zoals bv. in de door Xenophon (Symposium 9) beschreven p. over het minnespel van Dionysus en Ariadne het geval is, hun thema's bij voorkeur gezocht te hebben in taferelen uit de mythologie die nauw aansluiten bij ervaringen uit het dagelijks leven, hetgeen op een tweeledige oorsprong van de griekse p. zou kunnen wijzen: rituele dans en volkse mimus. Soortgelijke p.n hebben ongetwijfeld ook in Rome en de rest van Italië reeds vroeg bestaan.
De scheppers van de eigenlijke romeinse p. zouden Pylades van Cilicië en Bathyllus van Alexandrië geweest zijn, die volgens de overlevering in 22 vC in Rome voor het eerst p.n opvoerden, de eerste in het tragische, de tweede in het komische genre. De werkelijkheid achter deze overlevering zal wel zijn dat Pylades en Bathyllus de p. een vaste kunstvorm gegeven hebben die haar geschikt maakte voor opvoeringen in theaters. Sindsdien werd, blijkens de bronnen, de p. meestal opgevoerd door één acteur, die met behulp van verschillende maskers meer dan één rol speelde en wiens spel begeleid werd door een klein orkest en een koor, dat het uitgebeelde verhaal zong; het orkest zorgde, behalve voor de begeleiding, ook voor instrumentale intermezzi. In deze vorm, die in veel opzichten op de moderne revue geleken moet hebben, beheerste de p., naast de z.g. hypothesis-mimus, het romeinse èn griekse toneel van de keizertijd, toen de werken van de grote tragedie- en komediedichters nog slechts gelezen werden, bijna volledig; dichters als Lucanus en Statius schreven libretti voor p.n.
De meeste keizers van de 1e en 2e eeuw waren grote
bewonderaars en begunstigers van de p.; latere
keizers waren er, evenals de kerkvaders, tegenstanders
van en namen er maatregelen tegen, wegens
de excessen, vooral op sexueel gebied, die de acteurs
zich veroorloofden. In 526 werden de opvoeringen
door Justinianus
definitief verboden en op het eind
van de 7e eeuw was de antieke p. uitgestorven.
De moderne p., die op verschillende wijzen tot het
wezen van deze dramatische oervorm tracht door
te dringen, heeft geen enkele historische band met
die van de oudheid.
Lit. Lucianus, Περὶ ὀρχήσεως. Libanius, oratio 64. - E. Wüst
(PRE 18, 2 (3), 833-869). - L. Robert, P.n im griechischen
Orient (Hermes 65, 1930, 106-122). O. Weinreich, Epigramm
und Pantomimus (Sitzungsberichte Heidelberger Akad. Wiss.,
Philosophisch-historische Klasse, 1944-1948, Abh. 1). V. Rotolo,
Il pantomimo. Studi e testi (Palermo 1957). K. Simon,
P. Ursprung, Wesen, Möglichkeiten (München 1960).
[Nuchelmans]