Decimus Laberius, mimendichter (106-43 vC),
romeins ridder en evenals zijn jongere tijdgenoot
Publilius Syrus auteur van
mimen, werd in 46 vC
door Caesar gedwongen
om als acteur in een improvisatiewedstrijd
op te treden. L., die daarbij verloor
van Publilius Syrus, werd hierna door Caesar
beloond en opnieuw tot de ridderstand, die hij door
zijn optreden verspeeld had, verheven. Over de hardheid
van het lot, dat hem op zestigjarige leeftijd van
eques tot mimenspeler maakte, beklaagt de dichter
zich in een bewaard gebleven proloogfragment. Van
zijn werk, dat hier en daar politieke toespelingen bevat,
zijn alleen een aantal titels en ca. 150 verzen
bewaard, voornamelijk bij latere grammatici, die
grote interesse aan de dag legden voor zijn opvallende,
aan de omgangstaal verwante woordkeus en
woordvorming. De reeds in zijn eigen tijd beroemde
L. gold later als degene die aan de romeinse mimus
zijn literaire vorm heeft gegeven.
Lit. Fragmenten bij O. Ribbeck, Comicorum Romanorum
Fragmenta² (Leipzig 1873 = Hildesheim 1962) 279-302, en
M. Bonaria, Mimorum Romanorum Fragmenta (Genua 1955)
37-77, 103-130. - W. Kroll (PRE 12, 246-248). GRL 1, 257-259.
- H. Reich, Der Mimus. Ein litterarentwicklungsgeschichtlicher
Versuch (Berlin 1903). F. Giancotti, Mimo e gnome. Studio su Decimo Laberio
e Publilio Siro (Florence 1967).
[Brouwers]