Alexander (Ἀλέξανδρος):
(1) Alexander de Aetoliër
(Ἀλέξανδρος ὁ Αἰτωλός), de enige bekende
dichter uit de landstreek
Aetolië. Geboren te Pleuron
ca. 315 vC, verbleef hij van ca. 285-283 als bibliotheekbeambte
in Alexandrië, belast met de ordening
van treur- en saterspelen. In 276 riep koning
Antigonus
Gonatas hem aan zijn hof in Pella. Daar leerde
hij de geleerde dichter Aratus van Soli kennen.
A. genoot vooral aanzien als dichter van tragedies.
Bewaard gebleven zijn slechts de titel van een stuk
over de jeugd van
Patroclus,
de Ἀστραγαλισταί ('De
dobbelaars') en fragmenten van twee elegieën
(Ἀπόλλων en Μοῦσαι); de eerste was een verzameling
van liefdesgeschiedenissen met ongelukkige afioop;
een fragment van 34 regels vertelt over Antheus en
Cleoboea. A. schreef ook epigrammen en kleine
epen.
Lit. Uits.: J. U. Powell, Collectanea Alexandrina (Oxford
1925) 121-130. - GGL 2, 173v. - G. Knaack (PRE 1, 1447v).
(2) Alexander Polyhistor (Ἀλέξανδρος Πολυΐστωρ, 'de veelweter'), grieks veelschrijver en taalgeleerde. Geboren in Milete of in Carië ca. 100 vC, kwam hij als krijgsgevangene in Rome terecht, waar hij slaaf werd in het huis van een Cornelius Lentulus, wiens kinderen hij onderricht gaf. Van Sulla verkreeg hij in 82 de vrijheid en het romeinse burgerrecht: voortaan noemde hij zich L. Cornelius Alexander. Ca. 40 vC kwam hij in Laurentum om in een brand van zijn huis. De talloze geschriften van A., waarvan slechts fragmenten over zijn, waren bonte compilatiewerken uit allerlei historische en geografische bronnen; de belangrijkste zijn:
1. Περὶ Ἰουδαίων (De joden), waaruit later Flavius Josephus, Clemens van Alexandrië en Eusebius hebben geput. Via de laatste zijn ons uit dit werk 269 versregels bewaard uit de tragedie Exagoogee' (De uittocht) van de joodse schrijver Ezechiël (2e eeuw vC).
2. Περὶ Πυθαγορικῶν συμβόλων (Pythagoreïsche geheimtaal).
3. Περὶ Ῥώμης (Rome), benut door Vergilius en Tibullus.
4. Φιλοσόφων διαδοχαί (Wijsgerige scholen).
Meer filologisch van aard waren A.'s commentaren
op Corinna en Alcman. A. miste kritische zin en
smaak, maar was voor het Westen belangrijk als
bemiddelaar van kennis over het Oosten.
Lit. Fragmenten bij F. Jacoby, Die Fragmente der griechischen
Historiker 3 A (Leiden 1940, ²1954) nr. 273, met commentaar
in 3a (Leiden 1943, ²1954) 248-313. - E. Schwartz
(PRE 1, 1449-1452). GGL 2, 400v. - F. Susemihl, Geschichte
der griechischen Literatur in der Alexandrinerzeit 2 (Leipzig
1892) 356-364. A. J. Festugière, Les 'mémoires pythagoriques'
cités par Alexandre Polyhistor (REG 58, 1945, 1-65).
(3) Alexander van Aphrodisias, peripatetisch wijsgeer ten tijde van keizer Septimius Severus. In 198 nC of kort daarna werd hij docent in Athene. A. vervaardigde veel commentaren op de werken van Aristoteles, waaruit latere wijsgeren rijkelijk geput hebben en die ook bij de neo-platonici hoog in aanzien stonden. Bewaard gebleven zijn commentaren op:
1. het eerste boek van de Ἀναλυτικὰ πρότερα; 2. de Μετεωρολογικά; 3. Περὶ αἰσθήσεως; 4. de Μεταφυσικά; 5. de Τοπικά.
Van zijn overige geschriften bezitten we: 6. Περὶ ψυχῆς (De ziel); 7. Περὶ εἱμαρμένης (Het noodlot), opgedragen aan Septimius Severus en diens zoon Caracalla; 8. Ἀπορία καὶ λύσεις (Moeilijkheden en oplossingen); 9. Ἠθικὰ προβλήματα (Ethische problemen); 10. Περὶ κράσεως καὶ αὐξήσεως (Vermenging en groei). Hiervan zijn 8 en 9 waarschijnlijk niet van A., evenmin als twee dikwijls aan hem toegeschreven geneeskundige tractaten.
A. kan beschouwd worden als de knapste commentator
van Aristoteles uit de oudheid;
over het algemeen geeft hij diens leer vrij zuiver weer en zijn
zijn verklaringen vrij van al te persoonlijke opvattingen.
Lit. Uitgaven met engelse vertaling en commentaar:
R.B. Todd, A. of Aphrodisias on Stoic Physics. A study of the De
Mixtione (Leiden 1976). R.W. Sharples, A. of Aphrodisias, On
Fate (London 1983). - P. Moraux, Le commentaire d'Alexandre
d'Aphrodise aux Seconds analytiques d'Aristote (Berlin 1979).
Uitg. van de commentaren door M. Wallies/M. Hayduck/
P. Wendland in Commentaria in Aristotelem Graeca 1-3 (Berlin
1883-1901), van de overige werken door J. Bruns in Supplementum
Aristotelicum 2 (Berlin 1892). - A. Gercke (PRE 1,
1453-1455). - P. Moraux, Alexandre d'Aphrodise exégète de
la noétique d'Aristote (Paris 1942).
(4) Alexander Numenius (Ἀ. ὁ τοῦ Νουμηνίου) beroemd leraar
der welsprekendheid uit de 2e eeuw nC. Hij is
de auteur van een invloedrijk werk over stijlfiguren,
dat in de oorspronkelijke vorm en in een uitgebreide
versie bewaard is, en van een inleiding tot de welsprekendheid,
die bekend is uit een drietal excerpten
en uit citaten in de z.g. Anonymus Seguerianus.
Lit. Uitg, L. Spengel, Rhetores Graeci 3 (Leipzig 1856). Brzoska
(PRE 1, 1456-1459). - Th. Schwab, Alexandri Numenii
'Peri scheematoon' (Würzburg 1916).
(5) Alexander van Abonutichus stichtte ca. 150 nC in zijn vaderstad aan de Zwarte-zeekust in Paphlagonië een eredienst en een orakel van Asclepius Glycon, die meer dan een eeuw bestonden. Abonutichus werd door A. omgedoopt tot Inopolis en heet thans nog Inebolu. A. was een tijdgenoot van de griekse schrijver Lucianus (ca. 120-190), wiens hekelschrift Ἀλέξανδρος ἢ ψευδόμαντις (Alexander of de leugenprofeet) onze voornaamste informatiebron vormt.
A. beweerde een nieuwe manifestatie van
Asclepius
te hebben ontdekt in de vorm van de slang Glycon;
onder haar hoede gaf hij orakels en stichtte een
mysteriëndienst waaruit alle 'ongelovigen', vooral
christenen, zorgvuldig werden geweerd. De vraag
in hoeverre A. oprecht was of een listige bedrieger,
is niet te beantwoorden, gezien de eenzijdigheid van
Lucianus' portret. In elk geval schijnt zijn aanhang
lange tijd zeer aanzienlijk te zijn geweest.
Lit. F. Cumont, Alexandre d'Abonuteichos (Bruxelles 1888).
M. Caster, Études sur Alexandre ou le Faux prophète de
Lucien (Paris 1938; met tekst en commentaar van Lucianus'
geschrift).