Aetolië (Αἰτωλία), een bergachtige, bosrijke landstreek
in het westen van midden-Griekenland, begrensd
door de Golf van Calydon, de Acheloüs,
Epirus,
het gebied der Aenianiërs, Doris
en Locris
(grootste lengte van noord naar zuid ca. 75 km, van
oost naar west ca. 80 km, totale oppervlakte ca.
3200 km²). Het centrale gebergte
droeg de naam Παναιτώλιον (grootste hoogte
1924 m). In het noorden lopen de bergruggen (tot
2300 m hoog) in noord-zuid-richting, in het zuiden
sluit het van oost naar west lopende Aracynthusgebergte
(grootste hoogte 984 m) de vruchtbare vlakte
rond het Trichonis-meer af van de lagunenrijke
kust tussen de Acheloüs en de Euenus. Goede havens
ontbraken, zodat de Aetoliërs (Αἰτωλοί), een
roofiuchtige en krijgshaftige noordwest-griekse
herdersstam met sterke illyrische inslag, tot in de 5e
eeuw vC nauwelijks contact hadden met de rest van
Griekenland en ruw en onontwikkeld bleven:
Euripides
spreekt nog van μιξοβάρβαροι, 'halve barbaren',
Thucydides
van ἀγνωστότατοι γλῶσσαν, 'zeer moeilijk
te verstaan'.
Stedelijke nederzettingen ontstonden eerst vrij laat, gewoonlijk uit oudere versterkte dorpen. en vrijwel uitsluitend in het zuiden. De belangrijkste waren Calydon, Pleuron, Elaus (thans Messolongi), Conope, Trichonium, Thermus, Agrinium, Lysimachia, Arsinoë en Callion of Callipolis, waarvan sommige reeds bij Homerus worden vermeld.
De oudste geschiedenis van A. is duister; legendarische
verhalen (Calydonische jacht;
Aetolus) en
opgravingen werpen er weinig licht op. Aan de trojaanse
oorlog namen de Aetoliërs volgens de Ilias
(B 638-644) met veertig schepen deel onder commando
van hun koning Thoas. Een rol van betekenis
speelde A. in de griekse geschiedenis eerst
door het optreden van de sinds 367/366 bekende
aetolische bond.
Lit. W. J. Woodhouse, Aetolia. Its Geography, Topography
and Antiquities (Oxford 1897). W. Hohmann, Aitolien und
die Aitoler bis zum Lamischen Kriege (Halle 1908). K.
Stergiopulos, Ἡ ἀρχαία Αἰτωλία (Athene 1939). A. Philippson/
E. Kirsten, Die griechischen Landschaften 2 (Frankfurt a. M.
1956-1958) 299-367, 566-592, 605-612. E. Kirsten/W. Kraiker,
Griechenlandkunde (Heidelberg 1962) 755-773. [Nuchelmans]