Epirus

kaartEpirus (Ἤπειρος, letterlijk 'Vasteland'), landstreek ten noordwesten van Griekenland aan de kust van de Ionische Zee, in het noorden begrensd door het stroomgebied van de Aous, in het oosten door het Pindusgebergte, in het zuiden door de Golf van Ambracia. Dit zeer bergachtige en in de oudheid ook bosrijke gebied, waarvan de grootste lengte ruim 200 km, de grootste breedte ca. 100 km bedraagt, is vrijwel uitsluitend vanaf de kust en vanuit Illyrië toegankelijk; met Macedonië en Thessalië was het verbonden door slechts enkele, bijna 2000 m hoge passen. De voornaamste bergen en bergruggen zijn de Tomarus (1974 m) bij Dodona, de Pindusketen met de Tymphe (2637 m), de Lacmus (2295 m) en de Lycnus (1785 m). De belangrijkste rivieren zijn de Aous in het noorden, de Acheloüus in het zuidwesten, de Acheron en de Arachthus aan de kust; deze stromen zijn slechts op een klein deel van hun benedenloop bevaarbaar en hebben als verbindingswegen nauwelijks enige betekenis. Het regenrijke klimaat van Epirus schept gunstige voorwaarden voor landbouw in de dalen en veeteelt op de hellingen; in de oudheid schijnt het land dan ook betrekkelijk dicht bevolkt te zijn geweest. Aan de kust lagen vele natuurlijke havens, die reeds vroeg kolonisten aantrokken; in het binnenland was Dodona sinds het 2e millennium vC eeuwenlang een befaamd orakelheiligdom. De bewoners van Epirus waren gegroepeerd in een groot aantal stammen, waarvan de Molossiërs, de Chaoniërs, de Thesproten en de Amphilochiërs de voornaamste waren. In taal en cultuur waren ze zowel met de Illyriërs als met de Macedoniërs verwant.

muntDe eerste kennis van Epirus kregen de Grieken door de stichting van kolonies en factorijen op Corcyra en op het tegenoverliggende vasteland (ἤπειρος): Buthrotum en Ambracia. Een rol in de griekse geschiedenis begon het land pas te spelen in de 5e eeuw vC, toen ook het binnenland geleidelijk aan meer contact met de buitenwereld kreeg en de Molossiërs een leidende rol onder de omringende stammen gingen spelen; koning Alcetas I sloot zich aan bij de tweede attische zeebond. In de tijd van Philippus II raakte het land geheel onder de invloed van Macedonië. Alexander I, een broer van Olympias, de moeder van Alexander de Grote, wist als vorst der Molossiërs (342-330) geheel Epirus onder zijn leiding te verenigen in een bond, de Συμμαχία τοῦ Ἀπειρωτῶν; in deze tijd ontstonden ook steden in het binnenland, o.a. Antigonea. De belangrijkste koning van Epirus was Pyrrhus; deze maakte Ambracia tot hoofdstad en speelde in de internationale politiek van zijn dagen een hoofdrol. Vanaf ca. 230 vC was het land een republikeinse bondsstaat met Phoenice ten noorden van Buthrotum als hoofdstad.

De nauwe betrekkingen die deze bond met Macedonië onderhield gaven aanleiding tot de catastrofe van 167 vC, toen de romeinse proconsul Lucius Aemilius Paullus, de overwinnaar van Pydna, een strafexpeditie ondernam tegen zeventig epirotische steden die aan Perseus' zijde hadden gestreden, en 150.000 Epiroten als slaaf liet verkopen. Van dit gruwelijke gericht heeft Epirus zich in de oudheid nooit meer kunnen herstellen.

In de keizertijd behoorde Epirus aanvankelijk tot de in 27 vC opgerichte provincie Achaia. Op het eind van de 1e eeuw nC werd het met Acarnanië en de Ionische Eilanden tot afzonderlijke provincie Epirus samengevoegd. Bij de reorganisatie van het rijk door Diocletianus werd het oude Epirus de provincie Epirus vetus met Nicopolis als hoofdstad, het zuiden van Illyrië werd Epirus nova met als hoofdstad Dyrrhachium (Epidamnus).


Lit. A. Philippson/J. Kaerst (PRE 5, 2718-2731). Philippson/ Kirsten 2, 11-290. G. Susini (EAA 3, 375v). Kirsten/Kraiker 715-720, 736-755. - G. Cross, Epirus A Study in Greek Constitutional Development (Cambridge 1932). S. Oost, Roman Policy in Epirus and Acarnania in the Age of the Roman Conquest of Greece (Dallas 1954). P. Franke, Alt-Epirus und das Königtum der Molosser (Diss. Erlangen, Kallmunz 1955). Id., Die antiken Munzen von Epirus 1 (Wiesbaden 1961). E. Lepore. Ricerche sull'antico Epiro (Napels 1962). N. Hammond, Epirus The Geography, the Ancient Remains, the History and the Topography (Oxford 1967). [Nuchelmans]


Kaart