Dodona (Δωδώνη), plaats in het centrum van het
landschap Epirus, aan de voet van het 1974 m
hoge Tomarus-gebergte, waar een belangrijk heiligdom
van Zeus
lag, die er een voorgriekse god had
vervangen. Naast Zeus werd in D. de godin
dione
vereerd. Het bijbehorende orakel, dat al in Ilias en
Odyssee vermeld wordt en lange tijd in belangrijkheid
met Delphi kon wedijveren, werd beheerd door
priesters die Selli of Helli heetten; dezen maakten
uit het ruisen van de heilige eik of uit de vlucht der
heilige duiven het antwoord van Zeus op.
Nadat in de 19e en in het begin van de 20e eeuw al
enkele opgravingen waren verricht, is in 1952 een
systematisch onderzoek van D. begonnen. Hierbij
heeft men vooral de chronologie van het heiligdom
kunnen vaststellen; nadat de faam van D. in de 5e
en 4e eeuw vC afgenomen was, kwam het als stamcentrum
van de Molossi vooral ten tijde van
Pyrrhus
(ca. 280 vC) opnieuw tot grote bloei. Verwoest
door de Aetoliërs in 219 vC, werd het met
steun van Philippus V
spoedig daarna herbouwd.
Het middelpunt van het heiligdom vormde de kleine
tempel van Zeus, de ἱερὰ οἰκία, het 'heilige huis'.
Daarnaast stonden er als voornaamste bouwwerken
een groot theater, een der best bewaarde van de
oudheid (15.000 à 18.000 zitplaatsen), een tempel
van Dione en een grote zaal, waarschijnlijk bestemd
voor de overnachting der pelgrims.
Lit. O. Kern (PRE 5, 1257-1264). S. Ferri/L. Guerrini (EAA 3, 151-154). Kirsten/Kraiker 739-747. - J. Friederich, Dodoniaca (Diss. Freiburg-Schweiz 1935). S. Dakaris, Das Taubenorakel von D. (Antike Kunst, Beiheft 1, 1963, 3549). H. Parke, The Oracles of Zeus: D., Olympia, Ammon (Oxford 1967). [J. A. de Waele]