Diocletianus 284 - 305



Caius Aurelius Valerius Diocletianus was van nederige Illyrische afkomst en heette oorspronkelijk Diocles. Zijn geboortedatum staat niet vast, maar moet ca. 235 geweest zijn. Na onder Aurelianus en Probus carrière gemaakt te hebben en stadhouder van Moesia geworden te zijn, trok hij met Carus op tegen de Perzen, maar werd na de dood van de keizer en diens zoon Numerianus door het leger tot de troon geroepen (17 september 284). Met de dood van Numerianus' moordenaar Aper en van Carus' tweede zoon Carinus waren alle hinderpalen voor een onbetwiste heerschappij opgeruimd. Deze luidt de periode van strikte monarchie in, doordat de senaat werd uitgeschakeld en de macht geheel bij de keizer kwam te berusten, die een streng hofceremonieel invoerde en zich dominus et deus liet noemen (Dominaat). Diocletianus wenste geen uitbreiding van het rijk, maar slechts zijn verdediging en behoud. Hij verzekerde zich hiertoe van de hulp van zijn vriend Marcus Aurelius Valerius Maximianus door hem in 285 tot Caesar te benoemen met de opdracht, in Gallië de opstandige Bagaudae en andere stammen te bedwingen. Wegens zijn succes werd Maximianus in 286 bevorderd tot Augustus.

De Britse usurpator Carausius moest echter ook als zodanig erkend worden; hij regeerde zeven jaar, van 286 tot 293.

Diocletianus trok intussen naar Azië, waar hij de Perzen de Saracenen terugdrong. Hij resideerde bij voorkeur in Nicomedia (Bithynië), dat hij schitterend verfraaide.

Ter verzekering van de opvolging, voorkoming van usurpatie en beveiliging van de rust en verdere belangen van het rijk werd op 1 maart 293 een ingrijpende regeling getroffen. Diocletianus wees Galerius Valerius Maximianus aan tot zijn Caesar en opvolger, Maximianus koos Flavius Valerius Constantius Chlorus. Beiden werden door door hun Augustus geadopteerd, met wiens dochter zij huwden, zodat allen een familie vormden. Ook werd het rijksbestuur verdeeld: Diocletianus zou regeren over de Aziatische provincies, Egypte en Thracië, Galerius over de overige Balkan- en Donaulanden, Maximianus kreeg Italië, Raetia, Spanje en Africa, Constantius Chlorus de Gallische provincies. Een splitsing van het rijk was hiermee evenwel niet beoogd, daar alle besluiten in naam van de vier regeerders wereen uitgevaardigd. Na een bepaalde tijd zouden de Augusti, onder wie Diocletianus als senior Augustus het overwicht had, aftreden en opgevolgd worden door hun Caesares, waarna dezelfde procedure zich zou herhalen. Diocletianus nam de bijnaam Iovius, Maximianus de bijnaam Herculius aan.

Verschillende gransgebieden waren intussen heet toneel van strijd. Constantius wist echter, na Carausius' moordenaar Allectus verslagen te hebben, Britannia weer bij het rijk te voegen (296). In Africa bestreed Maximianus o.m. de opstandige Quinquegentiani (292-297), Galerius vocht tegen de Jazygen en de Karpen. In Africa, aan de Rijn en de Donau werden de grenzen opnieuw versterkt. Ernstige onlusten in Egypte, waar Achilleus en de Blemyes in opstand gekomen waren, werden door Diocletianus zelf bedwongen, die Alexandrië heroverde en de rust in het land herstelde (297). Galerius trad ook op tegen de Perzen die Armenië en Mesopotamië waren binnengevallen, en wist hen, na een aanvankelijke tegenslag bij Carrhae (297), in Armenië beslissend te verslaan, waarna een gunstige vrede werd gesloten.

Door verkleining van de provincies en uitbreiding van hun aantal tot 101 werd het staatsbestuur ingrijpend veranderd. Het rijk werd ingedeeld in vier praefecturae (Gallia, hoofdstad Trier; Oriens, hoofdstad Nicomedia; Illyricum, hoofdstad Sirmium; Italia, hoofdstad Rome en Milaan), elk onder een praefectus praetorio. Ridderlijke vicarii waren gouverneurs in de 12 dioeceses (Oriens, Pontica, Asiana, Thracia, Moesiae, Pannoniae, Italia, Viennensis, Galliae, Britanniae, Hispaniae en Africa), die elk weer een aantal provincies omvatten. Deze werden, met uitzondering van Asia en Africa, die onder proconsules stonden, bestuurd door praesides uit de senatoren- of ridderstand; zij werden door de keizer benoemd. Italië werd, ook in de belastingheffing, volledig met de andere provincies gelijkgesteld. Een belangrijke vernieuwing was ook dat het opperbevel van de troepen werd losgekoppeld van het provinciaal bestuur en werd toevertrouwd aan duces. De vier regeerders hadden verder ieder hun eigen staf (comitatus). Bij het leger werd een splitsing doorgevoerd tussen vaste grenstroepen en een mobiel veldleger.

De senaat werd als regeringsmacht uitgeschakeld en verloor zijn privileges; zijn leden werden een soort keizerlijke ambtenaren, niet langer onderscheiden van de ridderlijke functionarissen. Als oud, eerbiedwaardig college werd de senaat nog wel om advies gevraagd en behield hij enige betekenis, maar middelpunt van de rijksregering was hij niet meer. Rome was bovendien niet langer keizerlijke residentie, al bleef het een bevoorrechte stad ( Thermen van Diocletianus, 305), bestuurd door de praefectus urbi. Stad en senaat bleven trouw aan het oude geloof, waardoor een zeker isolement ontstond, daar het rijk steeds meer gekerstend werd.

Door hervorming van het muntwezen en verhoging van de belastingen saneerde Diocletianus de financiën Zijn Edictum de pretiis venalium rerum (301) beoogde de woeker te beteugelen door vaststelling van maximum-prijzen voor levensbehoeften en diensten. In een algemeen streven het oud-romeinse wezen ook in godsdienstig opzicht te doen herleven, vaardigde Diocletianus op 23 februari 303 een edict uit ter onderdrukking van de christelijke eredienst. Deze werd verboden, christenen werden uit ambten en leger verwijderd, hun vergadergebouwen verwoest en het vermogen van hun gemeenten in beslag genomen. De vervolgingen, die vooral onder Galerius en Maximianus in alle scherpte werden doorgevoerd, duurden tot de tijd van Constantinus I (Constantijn) en maakten het christendom tot een politieke factor.

Nadat Diocletianus tijdens zijn eerste bezoek aan Rome in november 303 de Vicennalia had gevierd, legden hij en Maximianus op 1 mei 305 hun ambt neer. De opvolgingsregeling liep na de dood van Constantius Chlorus (25 juli 306) echter reeds vast, doordat het leger diens zoon Constantijn tot keizer uitriep. Ook Maximianus' zoon Maxentius werd te Rome tot keizer uitgeroepen, terwijl diens vader de neergelegde waardigheid opnieuw onam. In de hierop volgende strijd versloeg en doodde Maxentius Galerius' Caesar Severus, waarop Galerius de hulp inriep van Diocletianus. Op een conferentie te Carnuntum weigerde deze zelf pertinent, de regering opnieuw op zich te nemen en wist hij Maximianus te bewegen het keizerschap weer neer te leggen (308). Verscheidene jaren later (316?) stierf Diocletianus eenzaam in het door hem gebouwde, enorme paleis te Spalato (Split), volgens sommigen door zelfmoord, omdat hij zich bedreigd voelde. De grote betekenis van Diocletianus is gelegen in het feit dat hij na de anarchie van de derde eeuw het rijk weer tot rust bracht en hervormingen doorvoerde die van verstrekkende betekenis zouden blijken te zijn.



Lit. Voornaamste antieke bronnen: Eutropius, Breviarium 9-10. Aurelius Victor, Caesares 39. Epitome de Caesaribus 38v. Lactantius, De mortibus persecutorum 1-23. Zonaras 12. Zosimus 1, 73. - Th. Mommsen/H. Blümner, Edictum Diocletiani et collegarum de pretiis rerum venalium² (Berlin 1958).

Belangrijke moderne literatuur: W. Ensslin (PRE 7 A, 2419-2495). W. Seston (RAC 3, 1036-1053). D. Faccenna (EAA 3, 100-103). - K. Stade, Der Politiker Diokletian und die letzte grosse Christenverfolgung (Wiesbaden 1926). H. Florin, Untersuchungen zur diokletianischen Christenverfolgung (Diss. Giessen 1928). E. Kornemann, Doppelprinzipat und Reichsteilung im Imperium Romanum (Leipzig/Berlin 1930). W. Ensslin. Zur Ostpolitik des Kaisers Diokletian (Sitzungsb. Bay. Akad. Wiss., München 1942). W. Seston, Dioclétien et la tétrarchie 1. Guerres et réformes 284-300 (Paris 1946). D. van Berchem, L'armée de Dioclétien et la réforme constantinienne (ib. 1952). R. Macmullen, Methoden der diokletianischen Christenverfolgung nach der Schrift des Eusebius über die Märtyrer in Palästina (Diss. Mainz 1961). L. Pareti, Storia di Roma e del mondo Romano 6. Da Decio a Costantino (Turijn 1961). A. Jones, The Later Roman Empire, 284-602. A Social, Economie and Administrative Survey 1 (Oxford 1964) 37-76. D. Liebs, Hermogenians Iuris epitomae. Zum Stand der römischen Jurisprudenz im Zeitalter Diokletians (Abh. Akad. Wiss. Göttingen, 1964). M. Giacchero, Edictum Diocletiani et collegarum de pretiis 1-2 (Genua 1974).[A.J.Janssen]



Klik op een naam voor meer informatie!



Keizers Rome Lijst van Namen