Lucius Domitius Aurelianus werd uit eenvoudige ouders geboren te Sirmium op 9 september 214. Hij maakte carrière in het leger, bracht het tot ruitercommandant en speelde een belangrijke rol in de militaire samenzwering tegen de in 268 vermoorde keizer Gallienus. Toen diens opvolger Claudius Gothicus in het voorjaar van 270 overleed als slachtoffer van een pestepidemie, werd Aurelianus in Sirmium door zijn soldaten tot keizer uitgeroepen en kort daarna door de senaat als zodanig erkend. Aurelianus nam zijn taak ernstig op en schiep met vaste hand orde in de chaotische toestand waarin het van alle kanten belaagde rijk verkeerde. In 270 versloeg hij in het Donaugebied achtereenvolgens de Juthungen, de Sarmaten en de Vandalen; in 271 dreef hij, na eerst zelf bij Placentia een nederlaag geleden te hebben, de Italië plunderende Juthungen en Alamannen terug naar het noorden, sloeg in Rome een opstand neer, verdreef de binnengevallen Goten uit Thracië, maar gaf het benoorden de Donau gelegen deel van de provincie Dacia prijs.
Een groot deel van 272 en 273 bracht Aurelianus in het Oosten door, waar Zenobia van Palmyra een onafhankelijk Oost-romeins rijk had gesticht, dat zich tot Antiochië uitstrekte en zelfs een deel van Egypte omvatte; hij versloeg bij Emesa de ondernemende koningin, die mee naar Rome gevoerd werd, en liet Palmyra, dat hij aanvankelijk gespaard had, na een nieuwe opstand verwoesten. In de zomer van 273 trok Aurelianus naar Gallië, waar hij de Gallische tegenkeizer Tetricus versloeg; Gallië, Spanje en Britannië werden weer met het rijk verenigd.
Na deze militaire successen, die mogelijk gemaakt werden doordat hij de tucht in het leger met ijzeren hand herstelde, nam Aurelianus het economische en sociale herstel ter hand: hij hervormde het muntwezen en de voedselvoorziening, bevorderde de wijnbouw en kondigde een amnestie voor politieke gevangenen af. Uit dankbaarheid jegens de zonnegod, aan wie hij zijn zege in het Oosten toeschreef, nam hij de cultus van Sol invictus in de staatsgodsdienst op. Tegenover de Christenen stond Aurelianus aanvankelijk niet onwelwillend, maar in 275 bereidde hij een christenvervolging voor, die slechts door zijn dood werd verhinderd. In het najaar van 275 viel de keizer te Caenophrurium bij Byzantium als slachtoffer van een door zijn secretaris aangesticht complot, terwijl hij onderweg was naar het Oosten voor een expeditie tegen de Perzen.
Aurelianus was een kundig en vooruitziend, maar ook streng heerser, die zich gedroeg naar het voorbeeld van de Oosterse vorsten: hij droeg als eerste Romein een diadeem en liet zich dominus et deus noemen; aan de senaat liet hij zich weinig gelegen liggen. Niet ten onrechte ontving hij de titel restitutor orbis (redder van het rijk). De stad Rome heeft aan Aurelianus de geweldige 'muur van Aurelianus' te danken. Met de bouw daarvan liet hij in 271 een begin maken om de hoofstad te versterken met het oog op de steeds verder naar het zuiden doordringende barbaren; de in totaal 18,8 km lange en oorspronkelijk 8 à 10 m hoge muur werd voltooid door Probus in 282 en, na een restauratie door Maxentius (306-312), door Arcadius en Honorius in 403 aanzienlijk verhoogd en versterkt. Er waren 18 grote poorten (in oorspronkelijke vorm nog aanwezig o.a. de Porta Asinaria en de Porta Praenestina (Maggiora) en aantal kleine poortjes in; niet minder dan 381 uitspringende vestingtorens - om de 30 m. behalve langs de Tiberoevers - verhoogden de weerbaarheid. De muur van Aurelianus is nog grotendeels intact; slechts het gedeelte op de rechter Tiberoever (Trastevere) is door paus Urbanus VIII ca. 1640 door een nieuwe, langere muur vervangen.
Lit. Vopiscus' biografie in de Historia Augusta. - E. Groag (PRE 5, 1347-1419). D. Faccenna (EAA 1, 928-930). - L. Homo, Essai sur le règne de Pempereur Aurélien (Paris 1904). G. Sotgiu, Studi sull' epigrafia di Aureliano (Cagliari 1961). I. A. Richmond, The City Wall of Imperial Rome (1930). E. Nash, Bildlexikon zur Topographie des antiken Rom 2 (Tübingen 1962) 86-103. [Nuchelmans]