Antiochië (Ἀντιόχεια), naam van verschillende, in de
hellenistische tijd gestichte, vrijwel alle naar de
macedonische generaal Antiochus of naar
Antiochus I
genoemde steden. De bekendste zijn:
(1) Antiochië in Syrië, het tegenwoordige Antakya, gelegen op de oostelijke oever van de Orontes (thans Nahr el-Asi) ca. 20 km van de zee in een vruchtbare vlakte ten zuiden van het Amanus-gebergte, waar vele karavaanwegen uit het oosten samenkomen.
(I) (Algemeen). A. werd gesticht in 300 vC door Seleucus I Nicator en genoemd naar diens vader, de macedonische generaal Antiochus. Uit het 306 door Antigonus I gestichte Antigonea bracht hij de atheense en macedonische bewoners naar de nieuwe nederzetting over. Dezen vestigden zich op en rond het eiland - thans zo goed als verdwenen in de Orontes; een tweede wijk werd bevolkt met Syriërs; de derde en vierde wijk werden toegevoegd door Seleucus II en Antiochus IV. Antiochus III gaf ca. 185 vC aan verbannen Aetoliërs en Euboeërs een woonplaats in de stad. Reeds in de eerste periode van zijn bestaan herbergde A. een aanzienlijke joodse gemeente. Onder de regering van Antiochus I (281-264) werd het de hoofdstad van het westelijke deel van het Seleuciden-rijk en kort daarna ook de residentie van de Seleuciden. Van 200 vC tot 500 nC was A. een van de grootste steden van het Oosten, het deed in belangrijkheid nauwelijks onder voor Alexandrië, overtrof het zelfs in uiterlijke pracht. Het antiocheense burgerrecht stond hoog aangeschreven en werd ook gegeven aan joden van elders (2M 4,9). De faam van zijn rijkdom drong door tot in China.
Na gedurende meer dan 100 jaar het toneel te zijn geweest van dynastieke twisten werd A. na een korte armeense overheersing (83-69) door Pompeius geannexeerd en tot hoofdstad van de romeinse provincie Syria gemaakt. De civitas libera kende een nieuwe bloei in de eerste eeuwen nC, toen het ook de basis werd van de romeinse operaties tegen de Parthen en de Perzen. In de 4e eeuw telde de stad minstens 500.000 inwoners. Uit ca. 360 dateert Libanius' redevoering Antiochios (Ἀντιοχικός), waarin hij een levendige schildering van het leven en de rijkdommen van de stad geeft. Van de verschrikkelijke aardbevingen van 526 en 528, waarbij een kwart miljoen inwoners het leven verloren zouden hebben, en de plundering door de Perzen in 538 heeft A. zich slechts gedeeltelijk hersteld. Keizer Justinianus reduceerde de omvang van de stad en omgaf haar met een nieuwe indrukwekkende muur met meer dan 300 torens; hiervan stonden in de 19e eeuw nog grote stukken overeind, maar sindsdien is het materiaal gebruikt voor nieuwbouw. In 637 werd A. door de Arabieren veroverd.
Lit. J. Benzinger (PRE 1, 2442-2445). D. Levi (EAA 1, 421-428).
- R. Förster, Antiochia am Orontes (Jahrbuch des Deutschen
Archäologischen Instituts 12, 1897, 103-149). E. S.
Bouchier, A Short History of Antioch, 300 B.C.-A.D. 1268
(Oxford 1921). G. W. Elderkin, C. S. Fisher, R. Stillwell e.a.,
Antioch-on-the-Orontes. The Excavations 1-4 (Princeton 1934-1948).
R. J. Braidwood, Excavations in the Plain of Antioch 1
(Chicago 1960). G. Downey, A History of Antioch in Syria.
From Seleucus to the Arab Conquest (Princeton 1961). C.
R. Morey, The Mosaics of Antioch (New York 1938).
D. Levi, Antioch Mosaic Pavements (Princeton 1947).
[Nuchelmans]
(II) (Christelijk). Reeds zeer vroeg vormde zich in A. een christengemeente, en ontstond de eerste gemeente van heidenchristenen (Hand 11,20). Zij werd eerst door Barnabas (Hand 11,22v), later door Paulus bezocht (11,25). De christenen kregen in A. de naam christianoi (Hand 11,26). Moeilijkheden tussen joden- en heidenchristenen leidden tot de vergadering te Jeruzalem (Hand 15; zie ook Ga12,11-14).
A., niet Jeruzalem, was het uitgangspunt van Paulus' missiereizen (Hand13,2v; 15,35-40; 18,22v); hij keerde er ook steeds weer terug, behalve na zijn laatste missiereis (21,15). Ca. 100 was Ignatius er bisschop. Ten tijde van Commodus (180-192) schreef bisschop Theophilus er een apologie. Babylas stierf er als martelaar onder Decius (249-251; Eusebius, Historia ecclesiastica 6, 39, 4). In de tweede helft van de 3e eeuw ontstonden in A. christologische twisten (Paulus van Samosata, in 272 verbannen).
In de 4e eeuw was er een gestage groei van het
christendom, zodat A. in de 2e helft van de 4e eeuw
in hoofdzaak christelijk was. Het was toen de derde
patriarchale zetel van het christendom na Rome en
Alexandrië. Geleidelijk echter werd het door Constantinopel
overvleugeld. Ook de verheffing van
Jeruzalem tot patriarchaat en vooral het schisma
van Nestorius en het monofysitisme deden aan de
betekenis van A. afbreuk (zie A. von Harnack, Mission
und Ausbreitung 4, Leipzig 1924, 1, 57-69; 2,
660-674).
De theologie was in A. geheel anders gericht dan in Alexandrië. Tegenover het allegorische legden de auteurs van de antiocheense school de nadruk op het historische, het objectief-grammaticale en de letterlijke betekenis van de tekst. Daarnaast erkenden ze een door beschouwing (θεωρία) te achterhalen mystisch-typische betekenis (zie A. Vaccari, Bb 15,1934, 93-101). Als stichter van de school noemt men Lucianus van Samosata (gest. 312). Een van de belangrijkste schrijvers was Diodorus van Tarsus. Leerlingen van hem waren: Meletius van A., Johannes Chrysostomus en Theodorus van Mopsuestia. Verder zijn vooral Theodoretus van Cyrus en Nestorius bekend. Tegen het einde van de 4e eeuw verviel de school meer en meer tot nestorianiserende theorieën.
De strijd tussen
Cyrillus van Alexandrië
en Nestorius betekende een botsing tussen de nieuwe
alexandrijnse en de antiocheense richting. Over de
invloed van de antiocheense school in de middeleeuwen
zie men M. L. Laistner (HThR 40, 1947, 19-31).
De resten van christelijke monumenten zijn in A.
gering. Bekende kerken waren de Apostolica (de
'oude kerk'), daterend van vóór de tijd van Constantijn,
verwoest tijdens de vervolging van Diocletianus,
en de achthoekige 'grote kerk'; gebouwd onder de
regering van Constantijn en Constantius (Chrysostomus
heeft hier meermalen gepreekt), werd deze
laatste om haar rijke versiering 'gouden huis' genoemd
en diende o.a. als model voor de San Vitale
in Ravenna.
Lit. H. Leclercq (DAL 1, 2359-2439). J. Kollwitz (RAC 1,
468v). - L. Dennefeld, Der alttestamentliche Kanon der
antiochenischen Schule (Freiburg 1909). V. Schultze,
Altchristliche Stadte und Landschaften III: Antiochia (Gütersloh
1930). G. Bardy, Recherches sur S. Lucien d'Antioche et son
école (Paris 1936) 185-216. W. Eltester, Die Kirchen
Antiochias im 4. Jh. (ZNW 36, 1937, 251-286). A. J. Festugière,
Antioche païenne et chrétienne (Paris 1959). [Bartelink]
(2) Antiochië aan de Maeander
(ἐπὶ Μαιάνδρῳ) in Carië,
ruim 100 km van de monding der rivier door
Antiochus I
gesticht aan de grote karavaanweg van Ephese
naar de Eufraat; thans Kuyucak.
(3) Antiochië bij Pisidië (πρὸς Πισιδίαν),
stad in Phrygië
dicht bij de grens van Pisidië, het huidige Yalvaç of
Jalowadsj ten noordoosten van het Egerdir-meer.
A. werd gesticht door Seleucus I
Nicator vóór 281 vC met behulp van kolonisten uit
Magnesia aan de Maeander. Na de nederlaag van
Antiochus de Grote kreeg de stad van de Romeinen
in 189 vC de status van
civitas libera; onder keizer
Augustus werd zij een romeinse kolonie met de naam
Colonia Caesarea Antiochia, die tot in de late Oudheid
een belangrijk administratief en commercieel
centrum was. In de nabijheid bevond zich een bekend
heiligdom van de phrygische god Μὴν Ἀσκαηνός
met uitgestrekte domeinen en veel personeel. Talrijke
resten van de romeinse stad zijn thans nog
zichtbaar (De Cardo, het theater en een aquaduct). In A. is in 1914 een kopie ontdekt van het
Monumentum Ancyranum.
De joodse gemeente werd door Paulus en Barnabas
op hun eerste missiereis bezocht. Na een aanvankelijk
gunstig onthaal lokten de joden een vervolging
uit, waardoor Paulus en Barnabas gedwongen werden
naar Iconium uit te wijken (Hand 13,14-52). Er
bleef echter een christengemeente bestaan,
voornamelijk van bekeerde heidenen, die op de terugreis
nogmaals bezocht werd (14, 21v).
Lit. W. M. Ramsay, Cities of St. Paul (London 1907) 245-314.
D. M. Robinson, Preliminary Report on the Excavations at
Pisidian Antioch (American Journal of Archeology 28, 1924,
435vv). M. F. Unger, Pisidian Antioch (Bibliotheca Sacra 118,
1961, 46-83). [v. d. Born/Nuchelmans]