(1) Civitas (Romana), het romeinse burgerrecht. Dit omvatte het actieve (ius suffragii) en - onder bepaalde voorwaarden - het passieve kiesrecht, het recht van appel op het volk bij terdoodveroordeling (ius provocationis), het recht om een naar romeins recht geldig huwelijk te sluiten (ius conubii), om door het romeinse recht erkende handelscontracten aan te gaan (ius commercii) en om te procederen volgens de voorgeschreven rechtsvordering.
De plichten van een civis Romanus bestonden
uit het betalen van vermogensbelasting (tributum;
van 167 vC tot Diocletianus
slechts bij uitzondering geïnd) en het vervullen van de dienstplicht,
voor zover dat nodig was. De civitas werd verkregen:
1. door geboorte uit geldig gehuwde romeinse burgers, ook
indien slechts één ouder romeins burger
was en de andere burger van een gemeente waaraan Rome
het ius conubii had verleend, of indien
de vader een vrijgelaten slaaf met beperkt burgerrecht (libertus) was;
2. door dienstneming in een legioen en bij eervol
ontslag uit de dienst in auxilia
of op de vloot;
3. doordat aan individuele personen of groepen de
civitas verleend werd, zo bijv. in 90 en 89 vC
Bondgenotenoorlog aan alle bewoners van Italië en
door de Constitutio Antoniniana van 212 nC aan
alle vrije inwoners van het rijk.
De civitas werd beëindigd door de dood, door slavernij of krijgsgevangenschap, door definitieve vestiging in een vreemde staat en door vrijwillige ballingschap na een uitgesproken doodvonnis. Een beperkt romeins burgerrecht (civitas sine suffragio) ontvingen de bewoners van met Rome verbonden, maar zelfbestuur behoudende municipia; dezen waren belasting- en dienstplichtig, bezaten het ius commercii en conubii, maar niet het ius suffragii noch het ius provocationis; in een volgend stadium werd aan de ingezetenen van zulke gemeenten soms het volledige romeinse burgerrecht (civitas cum suffragio) toegekend. Een andere aanloop tot het bezit van volledig romeins burgerrecht was het z.g. latijnse burgerrecht (ius Latii); ook hieraan ontbrak het ius suffragii en provocationis, maar indien 'latijnse burgers' zich metterwoon in Rome vestigden, verwierven ze ipso facto het volledige romeinse burgerrecht; hetzelfde gold voor alle magistraten van gemeenten met ius Latii na de vervulling van hun ambt.
In de keizertijd werd zowel
de civitas sine suffragio als het ius Latii ook aan vele
gemeenten in de provincies toegekend; beide werden
gewoonlijk na verloop van tijd in de volledige
civitas Romana omgezet. Tenslotte werd in 212 nC het
burgerrecht van de stad Rome geheel identiek met
een rijksburgerrecht, dat uiteraard weinig politieke
betekenis meer had (Rostovtzeff: iedereen was voortaan
burger, d.w.z. dat niemand het meer was).
(2) Civitas heette in het latijn ook elke gemeenschap van burgers, hetzij romeins hetzij niet-romeins. Voor zover niet-romeinse civitates onder romeins gezag stonden, waren ze verdeeld in civitates sine foedere en civitates foederatae, civitates liberae et immunes en civitates stipendiariae.
In de keizertijd kan
de term civitas slaan op elk onder romeins
gezag staand, doch zelfbestuur bezittend territorium,
ongeacht de burgerrechtelijke status van zijn ingezetenen
(vgl. sub 1), maar meestal is hij de benaming voor een
plattelandsdistrict dat nog niet de
status van een municipium bezit en waarvan de
grondslag wordt gevormd door het woongebied van
een of meer stammen. Zulke civitates, die vooral
talrijk waren in het noordwesten van het rijk, genoten een
grote mate van zelfbestuur onder inheemse magistraten, van wie de stadhouders en
procuratores der provincies zicb bedienden voor
de belastingheffing, de recrutering van troepen en
de uitvoering van andere maatregelen.
Lit. E. Kornemann (PRE, Suppl. 1, 1903, 300-306). - A. N.
Sherwin-White, The Roman Citizenship (Oxford 1939). F.
Vittinghoff, Römische Kolonisation und Burgerrechtspolitik
unter Caesar und Augustus (Abh. Ak. Wiss. Mainz, Geistes und
Sozialwiss. Klasse 1951, 14, Wiesbaden 1952). E. von
Lubtow, Das römische Volk. Sein Staat und sein Recht
(Frankfurt 1955). C. Sasse, Die Constitutio Antoniniana.
Eine Untersuchung über den Umfang der Burgerrechtsverleihung
auf Grund des Papyrus Giss. 40 (Wiesbaden 1958).
- J. Bogaers, C. en stad van de Bataven en Canninefaten
(Nijmegen 1960).
[Nuchelmans]