Pisidië (Πισιδία), bergachtig landschap in het zuiden van Klein-Azië, gelegen tussen Pamphylië ten zuiden en Phrygië ten noorden; in het westen grensde het eveneens aan Phrygië, in het oosten aan Isaurië en Lycaonië.
In dit gebied ontspringen veel rivieren; daardoor is het zeer vruchtbaar en geschikt voor landbouw zowel als veeteelt. De bevolking bestond grotendeels uit boeren en herders, maar er hielden zich van ouds ook veel rovers schuil. Een effectieve onderwerping van P. is noch aan de Perzen noch aan de hellenistische koningen gelukt. Vanaf 189 vC behoorde het aan Pergamum, in 131 vC voegden de Romeinen het bij het koninkrijk Cappadocië, ca. 100 vC bij de provincie Cilicia. Nadat het van 39 tot 25 vC deel had uitgemaakt van het koninkrijk van Amyntas, vormde het met de rest van diens rijk de nieuwe provincie Galatia. In 74 nC voegde Vespasianus het zuidelijke deel bij Lycia et Pamphylia, de rest bij Cappadocia. Bij de provinciale reorganisatie van Diocletianus (ca. 300 nC) werd een afzonderlijke provincie Pisidia opgericht.
In de romeinse tijd kwam P. tot grote bloei; de
voornaamste steden waren Comama, Cremna, Olbasa,
Sagalassus, Selge en Termessus. De Pisidiërs schijnen
vroeger een eigen taal gehad te hebben, waarvan
echter zo goed als niets bekend is.
Lit. Inscripties in R. Heberdey, Tituli Termessi et agri Termessensis (Tituli Asiae Minoris 3, 1, Wien 1941). W. Brandenstein (PRE 20, 1793-1797). - R. Shafer,'Pisidian' (American Journal of Philoloey 71, 1950, 239-270). L. Zgusta, Die pisidischen Inschriften (Archiv Orientalny 25, 1957, 570-610). [Nuchelmans]