Het volk dat de Grieken Πάρθοι, de Romeinen Parthi noemden, heette oorspronkelijk Parni. Dezen, halfnomaden uit de steppen rond het Aral-meer, bezetten ca. 248 vC de ten zuidoosten van de Kaspische Zee gelegen satrapie Parthia van het Seleuciden-rijk en ontleenden daaraan een nieuwe naam. De heerschappij die zij in Parthia vestigden groeide in ongeveer een eeuw tijds uit tot het parthische rijk, dat bijna 400 jaar het grootste deel van het gebied tussen Eufraat en Indus, Kaspische Zee en Perzische Golf beheerste en ononderbroken bestuurd werd door koningen uit het huis der Arsaciden, dat pretendeerde af te stammen van de perzische koning Artaxerxes II en de traditie van het rijk der Achaemeniden voort te zetten.
Phraates I (176-171) veroverde Comisene en Choarene in Medië, zijn broer Mithridates I (171-138) bezette het Kaboel-dal, Gedrosië, geheel Medië (160), Persis en Mesopotamië (verovering van Seleucia, 141) en kan als de eigenlijke grondvester van het rijk gelden; hij nam de titel 'koning der koningen' aan en vestigde zich in de oude perzische hoofdstad Ecbatana (of Hamadan) in Opper-Medië. Zijn opvolger Phraates II (137-128) verijdelde een poging van Antiochus VII om Medië en Mesopotamië te heroveren, sneuvelde echter, evenals Artabanus II (128-123), in de strijd tegen uit het oosten opdringende aziatische steppenvolken. Mithridates II (123-88) herstelde de orde in het oosten, maakte Armenië tot parthische vazalstaat (ca. 96 vC) en was de eerste Arsacide die in officieel contact met Rome kwam. Phraates III (70-57) mocht in verdragen met Lucullus (69) en Pompeius (66) de Eufraat als westgrens van zijn rijk erkend zien.
Niet lang daarna echter begon een lange reeks van gewapende conflicten tussen Romeinen en P. De drieman Crassus leed in 53 bij Carrhae een zware nederlaag en werd gedood; pas keizer Augustus wist in 20 vC door onderhandelingen van Phraates IV (37-2 vC) de buitgemaakte veldtekenen en de nog in leven zijnde krijgsgevangenen terug te krijgen (zie ook Orodes, Cassius, Labienus, Ventidius). De telkens weer uitbrekende oorlogen tussen beide mogendheden, met Armenië als beurtelings door een van beide bevoogde bufferstaat, verliepen volgens een vast patroon: een inval van de P. in Syrië, een romeinse tegenaanval (of omgekeerd) en een niets beslissende vrede die meer een wapenstilstand was.
Sinds het begin van de 1e eeuw nC werd het parthische rijk intern verzwakt door talrijke troonstrijden, waarin Rome herhaaldelijk partij moest kiezen mede met het oog op de positie van Armenië: Corbulo, Artabanus III. Een regelrechte oorlog brak wederom uit in 113 tussen keizer Traianus en Osroës (106-129); deze leidde tot de romeinse verovering van de koninklijke winterresidentie Ctesiphon (116) aan de Tigris en de oprichting van de romeinse provincies Armenia (114), Mesopotamia (115) en Assyria (115) ten oosten van de Eufraat. In Rome waande men het parthische rijk vernietigd, te meer omdat dit in het binnenland met ernstige onrust te kampen had. Keizer Hadrianus kwam echter in 117 tot een vergelijk met Osroës en gaf de nieuwe provincies prijs. Vologeses III (147-192) bezette in 162 Armenië, Cappadocië en Syrië, maar werd verslagen door Avidius Cassius, die in 166 Seleucia en Ctesiphon verwoestte; de pest maakte een einde aan de romeinse successen, Marcus Aurelius sloot weer vrede.
De laatste decennia van zijn bestaan beperkte het parthische gezag zich praktisch tot Babylonië en omgeving. Keizer Septimius Severus kon in 198 tussen Eufraat en Tigris de provincie Mesopotamia heroprichten, die het parthische rijk overleefde. Na een langdurige troonstrijd tussen Vologeses V (209-223) en zijn broer Artabanus V (213-226/227) kwam er in 227 een definitief einde aan de heerschappij der Arsaciden; de macht ging over in handen van de uit Persis afkomstige dynastie der Sassaniden, die tot 642 nC over het nieuwperzische rijk heersten.
De P. vormden in het parthische rijk, dat door de nieuwperzische traditie als een periode van vreemde overheersing wordt beschouwd, slechts een betrekkelijk dunne bovenlaag, waardoor voor een groot deel de interne zwakheid van hun heerschappij te verklaren is. Naast en tegenover het centrale koninklijk gezag stond een machtige feodale aristocratie, die de satrapen voor de in het oosten gehandhaafde satrapieën en de gouverneurs voor de in het westen voortbestaande provinciale strategieën leverde. De bovenlaag behield weliswaar haar eigen taal en godsdienst, maar werd ai in de 3e en 2e eeuw vC sterk gehelleniseerd (vele koningen namen de titel Philhellen aan) onder invloed van de talrijke over het Midden-Oosten verspreide grieks-macedonische steden, die een zekere autonomie genoten. De kanselarijtaal was, naast het aramees, het grieks en de munten droegen griekse opschriften.
Doordat het parthische rijk eeuwenlang de karavaanhandel van China en India met het Westen beheerste, was het ook een belangrijke factor in de wereldeconomie van die dagen.
De parthische legers waren gevreesd om de van top tot teen gepantserde bereden lansiers en de bereden boogschutters.
Omtrent de parthische kunst bestaan nog veel
raadsels. Zij is een mengsel van iraanse en hellenistische
elementen, waarbij de eerste overheersen: strenge
frontaliteit in de beeldhouwkunst, paleisbouw rond
een iwan (een grote aan drie zijden gesloten, aan
één zijde open hal), langgerekte glazuren sarcofagen
enz.; zie Dura-Europos,
Ctesiphon, Hatra.
Lit. P. Junge/W. Schur (PRE 18, 2 (4), 1968-2029). - N. C. Debevoise, A Political History of Parthia (Chicago 1938). F. A. Lepper, Trajan's Parthian War (Oxford 1948). K.-H. Ziegler, Die Beziehungen zwischen Rom und dem Partherreich (Wiesbaden 1964). M. A. Colledge, The Parthians (New York 1967). Over de kunst: E. Will (EAA 5, 971-982). M. Rostovtzeff, Dura and the Problem of Parthian Art (Yale Classical Studies 5, 1935, 157-303). Id., Dura-Europos and its Art (Oxford 1938). R. Ghirshman, Parthes et Sassanides (Paris 1962; duitse vertaling München 1962). [Nuchelmans]