Dura-Europos (Δοῦρα-Εὐρωπός) was een stad aan de westelijke oever
van de Midden-Eufraat op de plaats van het tegenwoordige
al Sālihiyah, tussen 300 en 280 gesticht
door Seleucus I.
De macedonische herkomst
van de stichter is vastgelegd in Europos, in
samenstelling met Dura (= akkadisch duru = muur,
stad). Oorspronkelijk bedoeld als karavaanstad, halverwege
op de weg die Antiochië in Syrië met
Seleucia aan de Tigris verbond, ontwikkelde D.E. zich tot
een belangrijkt: stapelplaats. Na de overheersing
door de Parthen
kwam de stad in handen der Romeinen,
die van het emporium tevens een vestingstad
maakten ter bescherming tegen aanvallen uit het
oosten. In 256 nC werd de stad door de
Sassaniden
veroverd en verwoest, en daarmee was haar rol uitgespeeld.
De archeologie wijdde aan haar puinheuvel geen aandacht, totdat een Engelsman, Captain Humphrey, in maart 1922 tijdens het aanleggen van loopgraven een aantal fresco's ontdekte, die de wanden hadden versierd van een tempel voor het drietal legergoden: Bel, Aglibol en Yarhibol, die vooral in Palmyra werden vereerd.
Deze ontdekking leidde tot een eerste franse expeditie onder leiding van F. Cumont, waarvan de resultaten zijn neergelegd in zijn werk 'Fouilles de Doura-Europos' (Paris 1926). De onderzoekingen werden voortgezet door de Yale University samen met de Académie des Inscriptions et Belles Lettres en deze amerikaans-franse expeditie heeft gedurende campagnes van 1928/29 tot 1935/36 jaarlijks door rapporten haar resultaten gepubliceerd. Daarnaast komen z.g.'Final Reports' uit, waarvan de laatste nog in 1967 is verschenen.
Het belang van de zo gunstig gelegen stad, boven op een rotsachtig plateau, geflankeerd door twee diepe ravijnen en op geringe afstand van de Eufraat werd nog eens in het licht gesteld. Van de bouwwerken zijn zo grote delen bewaard gebleven, dat ook voor de oppervlakkige beschouwer hun functie duidelijk is. Men is daarom gaan spreken van een Pompeji van het Oosten. D.E. is de enige seleucidische stad, die geheel kon worden opgegraven en bovendien viel er licht op de cultuurgeschiedenis der Parthen. De belangrijkste gebouwen, die de binnenstad beheersten waren drie tempels voor godinnen, resp. Atargatis, de gemalin van Hadad, Artemis Nanaia en Artemis Azzanatkana. Bovendien waren er tempels voor de god Aphlad en voor het reeds genoemde drietal legergoden. Er is een rijkdom aan inscripties voor de dag gekomen op steen en aan teksten op flarden van papyrus en perkament. Hun taal is aramees en grieks.
De enorme agora met een oppervlakte van 2,5 ha, straten met een breedte van ruim 10 m hebben aan de stad een grootse aanblik gegeven.
De meeste aandacht is echter getrokken door drie
gebouwen, die om duidelijke redenen buiten het
centrum en vlak onder de buitenmuur gelegen waren.
Deze waren: een christelijk 'huis', een synagoge en
een Mithraeum (tempel van
Mithras).
Toen de Romeinen zich bedreigd
voelden, hebben zij de ruimten van deze gebouwen
gevuld met puin en aarde om de stadsmuur te
verstevigen. De verwachte aanval bleef niet uit en
ondanks de voorzorgsmaatregelen werd de stad door de
Perzen veroverd. De fresco's werden onder de
bedekkende laag geconserveerd en in nagenoeg gave staat
weer blootgelegd.
In het christelijk 'huis' waren door een particulier enkele vertrekken voor de eredienst ter beschikking gesteld. Hun bestemming werd herkend aan een baptisterium (doopkapel) en aan de bijbelse taferelen der wandschilderingen. Deze fresco's bieden de vroegste voorbeelden van bovengrondse christelijke kunst, daar alleen grafschilderingen ouder zijn. Ze zijn overgebracht naar de Yale University Art Gallery, waar de kerk in het huis is gereconstrueerd. De stijl der fresco's wijkt niet noemenswaard af van de overige specimina in de andere gebouwen van de stad en biedt een mengeling van grieks-levantijnse en parthische tradities. Men kan hoogstens zeggen, dat de fresco's van de synagoge en van het Mithraeum meer perzische invloeden vertonen.
De christelijke gemeente heeft de versiering beperkt tot het vertrek waar de doop bediend werd. Men ziet er een afbeelding van 'de goede herder' met een schaap in zijn armen als leider van de kudde en in een klein vak daaronder Adam en Eva in het paradijs. Dan zijn er twee rijen boven elkaar. In de eerste serie boven: wonderen van Christus, waarvan twee bewaard zijn gebleven: de genezing van de verlamde, en Jezus met Petrus wandelend op het water. Daaronder de drie Maria's bij het graf en de opstanding. Daarnaast de samaritaanse vrouw bij de bron en de overwinning van David op Goliath. In hoeverre zij gediend hebben als illustratie van een liturgie of een theologie is bij gebrek aan begeleidend materiaal niet te zeggen.
De synagoge was anders dan het christelijk 'huis' opzettelijk voor zijn doel gebouwd, waarschijnlijk omdat het jodendom als religie officiëel erkend werd en het christendom dit voorrecht nog niet bezat. De fresco's illustreren bekende bijbelse verhalen zoals: de kindsheid van Mozes, het brandend braambos, de doortocht door de Rode Zee, water uit de rots, de ark en de tempel van Dagon, Mordechai rondrijdend in Susa. Er zijn mannenfiguren, die niet met zekerheid geïdentificeerd kunnen worden. Men is zo verrast geweest door de illustratie en ook door de naaktheid van sommige figuren, dat men getwijfeld heeft aan de identificatie van het gebouw met een synagoge. Toch zijn er overeenkomsten met rabbijnse exegese zichtbaar die pleiten voor een oorsprong in de joodse diaspora. Er is duidelijk door verschillende kunstenaars aan de versiering gewerkt. De uitbeelding van het offer van Izaäk is gebrekkig, die van Elia bij het opwekken van het kind van de weduwe van Sarefat en van de kindsheid van Mozes is veel rijper. De fresco's van de synagoge zijn overgebracht naar het Nationaal Museum in Damascus.
Het Mithraeum vertoont Mithras, terwijl hij op de
jacht is, en o.a. de gestalte van een man, die
waarschijnlijk
Zoroaster voorstelt.
De portretten, die verspreid door de stad zijn
gevonden zoals dat van Heliodorus in het huis der
schrijvers kunnen de vergelijking met de beste
voortbrengselen van de romeinse portretkunst doorstaan.
Lit. The Excavations at Dura-Europos conducted by Yale University and the French Academy of Inscripticns and Letters, Preliminary Report of First Season of Work, Spring 1929, ed. by P.V.C. Baur and M. I. Rostovtzeff, New Haven 1929, voortgezet tot en met Ninth Season (1935/36). Final Reports, waaronder C. H. Kraeling, The Synagogue, (1956) en (postuum verschenen) Id., The Christian Building (1967). Yoorts: M. Rostovtzeff, Caravan Cities, (Oxford 1932), 154-219. Comte du Mesnil de Buisson, Les peintures de la synagogue de Doura-Europos (Paris 1939). A. Grabar, The Beginnings of Christian Art (London 1967) 59-81 (vertaling van de franse editie van 1966). E. R. Goodenough, Jewish Symbols in the Greco-Roman Period, vol. 9-11: Symbolism in the Dura Synagogue (Bollinger Series 37; New York 1964). [Beek]