Armenië (armeens Hayastan, grieks Ἀρμενία, latijn
Armenia).
(I) Armenia was, in de Oudheid evenals thans, de naam van een uitgestrekt bergland ten zuiden van de Caucasus, in het noorden begrensd door de boven- en middenloop van de Koera, in het oosten door het hooggebergte langs de zuidwestelijke oever van de Kaspische Zee, in het zuiden door het Urmia-meer en de bovenloop van de Tigris, in het westen door Cappadocië en Pontus. De grootste lengte (westoost) bedraagt ca. 800, de grootste breedte (noordzuid) ca. 400 km. De bekkens van het armeense hoogland liggen in het westen 1500 à 1800 m hoog, in het oosten 900 à 1200 m; de hoogste bergtop is de Ararat (5156 m). De voornaamste rivier is de Araxes; in A. ontspringen ook de Eufraat en de Tigris. Het land is rijk aan meren; de grootste zijn het Sewanmeer (lacus Lichnitis), het Van-meer (lacus Tthospitis) en het Urmia-meer (lacus Matianus), gelegen op een hoogte van resp. 1926, 1720 en 1330 m. Het onherbergzame en moeilijk toegankelijke gebied is altijd dun bevolkt geweest.
De naam A. komt in de vorm Armina voor het
eerst voor in oudperzische inscripties van de 6e
eeuw vC. De akkadische versie van de drietalige inscriptie
van Darius I
te Behistun spreekt dan van
Urartu, een naam die nog voortleeft in de naam
van de berg Ararat. Bij de Grieken vinden we de
naam Ἀρμενίη voor het eerst bij Herodotus (5,52).
(II) De Armeniërs zijn geen Semieten, maar met de Phrygiërs verwante Indogermanen, die ca. 700 vC in A. immigreerden. Zij verdrongen of onderwierpen de Naïri-volken, bekend uit assyrische teksten vanaf Salmanassar I (ca. 1320 vC) en de Urartuvolken, bekend sinds Salmanassar II (858-823). Aan de Assyriërs (tot 612) en de Meden (612-549) was A. meer in naam dan in werkelijkheid onderworpen.
Ook als satrapie van het perzische rijk (549-330)
schijnt het een grote mate van autonomie te hebben
genoten; regionale dynastieën heersten er naast de
satrapen, die voor een deel zelf inheemse vorsten
waren. Onder de eerste Seleuciden kwam in deze
situatie weinig verandering. Eerst sinds 200 vC, toen
A. in contact kwam met de Romeinen, is de
geschiedenis van het land ons wat beter bekend.
[Beek/Nuchelmans]
(III) De Romeinen maakten onderscheid tussen Armenia maior en Armenia minor. Het eerste omvatte de gehele armeense hoogvlakte ten oosten en noord-oosten van de Eufraat, het tweede een ongeveer 100 km brede strook ten westen en ten noorden van deze rivier, van Melitene tot Satala.
(A) Armenia maior, dat zich na de nederlaag van Antiochus de Grote bij Magnesia (190 vC) onafhankelijk van de Seleuciden had gemaakt, vormde van 189 tot 114 nC en van 117 tot 387 een zelfstandig, maar in sterke mate door zijn machtige buren Romeinen, Parthen en Perzen - bevoogd en omstreden koninkrijk. De belangrijkste koningen waren Artaxias I (vanaf 189 vC), Tigranes I (ca. 94-ca. 55), Artavasdes (ca. 55-34), Artaxias II (34-20 vC), Tigranes II (20-6 vC), Tigranes IV (ca. 10 nC), Tiridates I (54-60, 66vv), Tigranes V (60-62), Tigranes VI (150-188), Tiridates III (ca. 300).
De romeinse politiek was er in het algemeen op gericht
A. in stand te houden als een afhankelijke
bufferstaat tegen de Parthen
en, vanaf 224, de Perzen
van het Sassanidenrijk. De ingewikkelde geschiedenis
van A. in deze eeuwen is dan ook één
lange reeks van troonstrijden, buitenlandse
interventies en compromissen: pro-romeinse en pro-parthische
vorsten wisselden elkaar af, grote romeinse
veldheren als Lucullus,
Pompeius en
Corbulo
beleefden in A. hun hachelijkste avonturen.
Keizer Traianus
week van de traditionele politiek
af door in 114 nC A. te veroveren en als provincie
aan het rijk toe te voegen. Zijn opvolger
Hadrianus
gaf echter reeds in 117 de provincies ten oosten
van de Eufraat weer prijs. In 387 verdeelden Rome
en Perzië A. in twee invloedssferen, elk bestuurd
door een vazal.
(B) Armenia minor maakte zich in 190 vC, evenals A.
maior, los van de Seleuciden;
de eerste koning was
Zariadres. Een eeuw later, onder
Tigranes I, was
het gebied echter weer met A. maior verenigd. Nadat
Tigranes zich in 66 vC aan
Pompeius onderworpen
had, behoorde A. minor meestentijds tot het
koninkrijk, later de provincie
Cappadocië. Bij de
herverdeling van de rijksprovincies door Diocletianus
op het eind van de 3e eeuw werden op het gebied
van A. minor de provincies A. prima en A. secunda
ingericht als delen van de dioecesis Pontus.
Lit. Baumgartner (PRE 2, 1181-1186). - J. Asdurian, Le relazioni politiche fra l'Armenia e Roma dal 190 a.C. fino al 428 d.C. (Venetië 1912). R. Grousset, Histoire de l'Arménie des origines à 1071 (Paris 1947). E. Cavaignac, L'origine des Arméniens (Rev. Hitt. Asian. 21, 1963, 47-54). [Nuchelmans]